Les 1: voedingsmiddelen

Les 1: voedingsmiddelen
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Les 1: voedingsmiddelen

Slide 1 - Tekstslide

Inhoud
-Leerdoelen
-Uitleg
-Opgave voedingsmiddelen
- Filmpje

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt de functies van voedingsstoffen en voedingsvezels in voedingsmiddelen noemen.

Slide 3 - Tekstslide

Voedingsmiddelen
Het meeste voedsel komt van planten. Veel mensen eten ook dieren en dierlijke producten. In voedsel zitten de stoffen die je lichaam nodig heeft.

Slide 4 - Tekstslide

Plantaardig of dierlijk
Alles wat je eet en drinkt, zijn voedingsmiddelen. Veel voedingsmiddelen komen van planten. Dat zijn plantaardige voedingsmiddelen. Meestal eet je niet de hele plant, maar een deel ervan. Delen van planten zijn wortels, stengels, bladeren, vruchten en zaden (zie afbeelding 1).

Er zijn ook dierlijke voedingsmiddelen (zie afbeelding 2). Als je vlees eet, eet je een deel van een dier. Je kunt ook producten van dieren eten, zoals eieren en melk. Van melk worden zuivelproducten gemaakt, zoals boter, kaas en yoghurt. Ook dat zijn dierlijke voedingsmiddelen.

Slide 5 - Tekstslide

Plantaardig in plaats van dierlijk
In de afbeelding  zie je sojadrink en halvarine. Deze producten lijken op boter en melk, maar zijn niet afkomstig van dieren. Sojadrink wordt gemaakt van sojabonen (peulvruchten), halvarine van plantaardige olie.

Slide 6 - Tekstslide

Voedingsstoffen
Voedingsmiddelen bevatten voedingsstoffen. Voedingsstoffen zijn de bruikbare bestanddelen van voedingsmiddelen. Het zijn de stoffen die je lichaam nodig heeft voor energie en om te groeien en te herstellen.
Voedingsstoffen hebben vier functies in je lichaam:
• brandstof
• bouwstof
• reservestof
• beschermende stof


Slide 7 - Tekstslide

Functies voedingsstoffen
Brandstoffen leveren energie. In elke cel van je lichaam vindt verbranding plaats. Voor verbranding zijn brandstoffen nodig die energie leveren. Alle organen in je lichaam hebben energie nodig om te kunnen werken. Je lichaam heeft ook energie nodig om je lichaamstemperatuur op peil te houden. En energie is nodig voor groei en ontwikkeling van je lichaam en voor herstel bij verwondingen en beschadigingen.
Bouwstoffen zijn nodig voor groei, ontwikkeling en herstel. Met bouwstoffen kan je lichaam nieuwe cellen en weefsels maken.
Reservestoffen zijn stoffen die je lichaam niet meteen nodig heeft. Ze worden opgeslagen in je lichaam. Later kan je lichaam ze gebruiken als bouwstof of brandstof.
Beschermende stoffen zorgen ervoor dat je niet ziek wordt.

Slide 8 - Tekstslide

Voedingsvezels
Voedingsvezel (of vezels) is een verzamelnaam voor stoffen uit planten die je lichaam niet kan verteren. Vezels zitten vooral in groente, fruit, aardappelen, volkorenbrood, peulvruchten, noten en ontbijtgranen (zie afbeelding hieronder). Ze zorgen voor een verzadigd gevoel (verzadigd = het gevoel dat je genoeg hebt gegeten). Voedingsvezel is nodig voor een goede darmwerking en zorgt ervoor dat je water vasthoudt. 

Slide 9 - Tekstslide

Wat zijn voedingsmiddelen?

Slide 10 - Open vraag

Wat zijn voedingsstoffen?

Slide 11 - Open vraag

Welke voedingsmiddelen zijn plantaardig?
Bloemkool, eieren, kaas, kiwi, makreel, pompoen, prei, sojadrink, worst, yoghurt

Slide 12 - Open vraag

Voedingsstoffen hebben vier functies in je lichaam. Welke vier functies zijn dit?

Slide 13 - Open vraag

Sleep de beschrijving naar het juiste begrip.
1. beschermde stoffen
2. bouwstoffen
4. reservestoffen
3. brandstoffen
5. voedingsvezels
A. een tekort hieraan kan ziekte veroorzaken
B. leveren energie
C. nodig om cellen en weefsels op te bouwen
D. onverteerbare stoffen in plantaardig voedsel
E. worden opgeslagen voor later gebruik

Slide 14 - Sleepvraag

1. Voedingsvezel kan je lichaam niet/wel verteren.
2. In groente, fruit en volkorenproducten zit veel /weinig voedingsvezel.
A
1. niet, 2. weinig
B
1. niet, 2. veel
C
1. wel, 2. weinig
D
1. wel, 2. veel

Slide 15 - Quizvraag

1. Vezels zorgen voor een hongerig/verzadigd gevoel.
2. Door voedingsvezel wordt de darmwerking beter/minder.
A
1. hongerig, 2. beter
B
1. hongerig, 2. minder
C
1. verzadigd, 2. beter
D
1. verzadigd, 2. minder

Slide 16 - Quizvraag

Welke uitspraak over voedingsvezel is juist?
A
Het lichaam kan voedingsvezels gemakkelijk verteren.
B
In havermout zit veel voedingsvezel.
C
Voedingsvezel zit in veel dierlijke voedingsstoffen.
D
Voedingsvezel zorgt ervoor dat je het eten goed klein kan maken.

Slide 17 - Quizvraag

Welk deel van de plant eet je?
Sleep het onderdeel naar de juiste voedingsmiddel.
stengel
stengel
blad
blad
vrucht
vrucht
wortel
wortel
bloem
bloem
zaad
zaad

Slide 18 - Sleepvraag

Voor een goede gezondheid heb je alle voedingsstoffen nodig. Maar in sommige situaties heb je van een bepaalde voedingsstof meer nodig.
Leg bij elke persoon uit welke voedingsstof hij of zij meer nodig heeft.
• Madelon is van haar fiets gevallen en heeft haar been gebroken.
• Furkan gaat morgen een hardloopwedstrijd lopen.
• Veel klasgenoten zijn ziek. Sieb wil niet ziek worden en eet nu extra gezond.

Slide 19 - Open vraag

Inge heeft vakantie en mag van zichzelf wat vaker iets lekkers, zoals een ijsje of chocola.
Welke functie van voedingsstoffen hoort hierbij?

Slide 20 - Open vraag

Om brood te bakken heb je meel nodig. Meel bestaat uit gemalen graankorrels. Een graankorrel bestaat uit een zemel, een meelkern en een kiem (zie afbeelding 6). Bij witbrood worden twee van deze drie delen uit het meel verwijderd, bij volkorenbrood niet. Volkorenbrood bevat daardoor meer voedingsstoffen dan witbrood.
Welke delen worden vóór het bakken van witbrood verwijderd? Leg je antwoord uit.

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Tekstslide

Lees de tekst ‘Obstipatie’ op slide 21.

Freek voelt veel stress en daarom eet hij niet zo gezond. Stress kan obstipatie veroorzaken.

Wat zou nog een andere oorzaak kunnen zijn van Freeks obstipatie?

Slide 23 - Open vraag

Lees de tekst ‘Obstipatie’ op slide 21.

Freek krijgt het advies om meer voedingsmiddelen te eten uit de kolom ‘Beter wel’ van tabel 1.

Leg uit wat de overeenkomst is tussen deze voedingsmiddelen.

Slide 24 - Open vraag

Lees de tekst ‘Obstipatie’ op slide 21.

De huisarts adviseert Freek ook om meer te bewegen. Freek gaat daarom weer voetballen.

Welke voedingsstoffen heeft Freek meer nodig als hij weer gaat voetballen?

Slide 25 - Open vraag

Lees de tekst ‘Obstipatie’ op slide 21.

Welke voedingsstoffen heeft Freek vooral nodig als hij een blessure krijgt bij het voetballen? Leg je antwoord uit.

Slide 26 - Open vraag

Slide 27 - Video