Tag Questions

Goals
At the end of this lesson...

  • You know how and when to use question tags
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

Goals
At the end of this lesson...

  • You know how and when to use question tags

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Question Tags
  • What is a question tag?
  • Why do we use them?
  • How do you write/use a question tag? 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

When do you use tag questions?
What: A tag question is a short question that you use to ask for confirmation.
Example: 
You don't like pizza, do you?
You're not coming with us on holiday, are you?

Why: It is short question that you use in informal speech.


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

To be
  •  to be = zijn 
  • 3 vormen van to be: am/is/are 
bevestigend +
ontkennend -
vragend ?
I am happy
(I'm) 
I am not happy
(I'm not)
Am I happy? 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tag questions
Als de zin bevestigend is, is de tag question ontkennend.

Als de zin ontkennend is, is de tag question bevestigend.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Question tags

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Question tags

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tags - zonder hulpwerkwoorden






gebruik werkwoord DO 
                      +
                           - 
You live here,
don't you? 
                       - 
                           + 
You don't live here,
do you?

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tags

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Als de zin ontkennend (-) is, dan is de tag question....
A
bevestigend (+)
B
ontkennend (-)

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat wordt de question tag?
She was late,..........?
A
was she
B
wasn't she

Slide 13 - Quizvraag

Het werkwoord in de zin ( gedeelte voor de komma) staat zonder not. Dan moet dit werkwoord in tag met not.
Als de zin bevestigend (+) is, dan is de tag question....
A
bevestigend (+)
B
ontkennend (-)

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een negatieve tag questions met "I" is...
A
amn't I?
B
isn't I?
C
am not I?
D
aren't I?

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Question tags.
She is 35, .............. ?
A
is she
B
isn't she
C
does she
D
doesn't she

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat wordt de question tag?
Pete is sick,............?
A
is he
B
isn't he
C
is Pete
D
isn't Pete

Slide 17 - Quizvraag

Het werkwoord in de zin ( gedeelte voor de komma) staat zonder not. Dan moet dit werkwoord in tag met not.

Pete is een naam en die mag niet in de tag voorkomen. Pete is een he.
which tag question is correct?
A
He is twenty years old, isn't he?
B
She isn't herself, isn't she?
C
He is older than her, is he?
D
She is older, is she not?

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke tag question klopt?
A
He isn't scared, isn't he?
B
He are scared, aren't he?
C
He is scared, isn't he?
D
He are scared, are he?

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

I understand Tag questions
A
Yes
B
No
C
A little

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een zin bestaat uit een hoofdzin en een tag question.
Als de hoofdzin positief is (+) dan is de Tag question:
A
positief (+)
B
negatief (-)
C
positief dan negatief (+ -)
D
negatief dan positief (- +)

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik snap de Question Tags
A
Volledig!
B
Helemaal niet!
C
Redelijk
D
Een beetje

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

QUESTION TAGS
When do we use tags?
Informal Speech only

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

werkwoord 'zijn'


verb 'to be'
'To be'
question
(?)
Ben
ik?
Ben
jij?
Is
zij?
Is
hij?
Is
het?
Zijn
wij?
Zijn
jullie?
Zijn
zij?
Am
I?
Are
you?
Is
she?
Is
he?
Is
it?
Are
we?
Are
you?
Are
they?

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prior knowledge: tag questions 
Form a tag question:
1. My best friend is a great hockey player, __________?

What happens when you want to form a tag question if the main sentence doesn't have a verb like to be, have, do:
2. We eat a lot of candy , _____________?

What happens when the sentence starts with 'I am':
3. I am quite strict, __________?


Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tags
Hoe maak je een tag? 
De regel:  
  • Na een bevestigende zin (+) is de tag ontkennend (-) 
  • Na een ontkennende zin (-) is de tag bevestigend (+)
  • herhaal in de tag het werkwoord en het onderwerp

You are at school together,
aren't you?
He isn't busy
is he?

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammar : Question tags
Question tags

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tag Questions

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

werkwoord 'zijn'


verb 'to be'
'To be'

Ik
ben
Jij
bent
zij
is
Hij 
is
Het
is
Wij
zijn
Jullie
zijn
Zij
zijn
I
am
I'm
You
are
You're
She
is
She's
He
is
He's
It
is
It's
We
are
We're
You
are
You're
They
are
They're

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies