Les_5_periode_2

Les_6_periode_3
veelgemaakte fouten bij Duits schrijven/ tips
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Les_6_periode_3
veelgemaakte fouten bij Duits schrijven/ tips

Slide 1 - Tekstslide

Fragen LessonUp
Maak de vragen in de LessonUp
30 min daarna samen bespreken.
Ben je klaar. Leer de Quizlet woordjes:


Groene vragen: formulier
Gele vragen: briefkaart
blauwe vragen: e-mail
oranje vragen: positief/negatief schrijfopdracht/ stel jezelf voor

Slide 2 - Tekstslide

Wat moet je invullen bij "Anrede"
A
Herr of Frau
B
Heerhugowaard
C
1702AJ
D
Niederlande

Slide 3 - Quizvraag

Wat moet je invullen bij "PLZ"
A
Herr of Frau
B
Heerhugowaard
C
1702AJ
D
Niederlande

Slide 4 - Quizvraag

Wat moet je invullen bij "Ort"
A
Herr of Frau
B
Heerhugowaard
C
1702AJ
D
Niederlande

Slide 5 - Quizvraag

Wat moet je invullen bij "Land"
A
Herr of Frau
B
Heerhugowaard
C
1702AJ
D
Niederlande

Slide 6 - Quizvraag

Wat is volwassene in het Duits?
A
Volwuschene
B
Kinder
C
Volwassen
D
Erwachsene

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een mobiele telefoon in het Duits?
A
Handy
B
mobieltje
C
Mobil
D
Telefon

Slide 8 - Quizvraag

Wat is Inge in het Duits?
A
Vorname
B
Nachname
C
Geburtsdatum
D
Unterschrift

Slide 9 - Quizvraag

Wat is Van der Kloet in het Duits?
A
Vorname
B
Nachname
C
Geburtsdatum
D
Unterschrift

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een gezinskamer?
A
Einzelzimmer
B
Familienzimmer
C
Doppelzimmer

Slide 11 - Quizvraag

Wat willen ze weten als er Personenanzahl op een formulier staat.

Slide 12 - Open vraag

Wat wil is een Abrechnung in het Duits?

Slide 13 - Open vraag

Wat bedoelen ze met bis einschliesslich 16 Jahre?

Slide 14 - Open vraag

Wat is een goed begin van een briefkaart
A
Lieber Vater,
B
Liebe Vater

Slide 15 - Quizvraag

Hoe schrijf je "maart" in het Duits
A
Märt
B
März
C
märz
D
Marsch

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Wat is goed?
A
Mein Party ist Samstag 15. Mai
B
Mein Party ist Samstag 15. mai
C
Mein Party ist samstag 15. Mai
D
Mein Party ist Samstag 15 Mai

Slide 18 - Quizvraag

Hoe ga je verder?

Lieber Vater,
A
wie geht es dir?
B
Wie geht es dir?

Slide 19 - Quizvraag

Hoe zeg je met mij gaat het goed
A
Mich geht es gut!
B
Mir geht es gut!

Slide 20 - Quizvraag

Hoe zeg je op zaterdag om 14.00?

Slide 21 - Open vraag

Hoe zeg je : tot gauw! in het Duits?

Slide 22 - Open vraag

Het weer!

Slide 23 - Tekstslide

Das Wetter ist.........
Hoe vertaal je het woordje "mooi" in het Duits?

Slide 24 - Open vraag

Werk je al lang hier? Wat is "al" in het Duits?

Slide 25 - Open vraag

Hoe schrijf je in het Duits: de zon schijnt de hele dag

Slide 26 - Open vraag

Hoe schrijf je in het Duits: het regent

Slide 27 - Open vraag

Hoe schrijf je in het Duits: het is hier mooi

Slide 28 - Open vraag

Hoe eindig je opdracht 1?
A
Liebe Grüsse, Inge
B
Liebe Grüsse Inge

Slide 29 - Quizvraag

Hoe zeg je "gisteren" in het Duits

Slide 30 - Open vraag

Hoe zeg je "morgen" in het Duits

Slide 31 - Open vraag

Hoe zeg je "vandaag" in het Duits

Slide 32 - Open vraag

Hoe zeg je "vanmiddag" in het Duits

Slide 33 - Open vraag

Hoe zeg je "vanavond" in het Duits

Slide 34 - Open vraag

Woordenschat
Er zijn woordjes waarvoor je extra punten krijgt op je schrijfexamen, een paar voorbeelden:
leider
später
immer
jetzt
weil

Slide 35 - Tekstslide

hoe zeg je "helaas" in het Duits
A
leider
B
später
C
immer
D
jetzt

Slide 36 - Quizvraag

hoe zeg je "later" in het Duits
A
leider
B
später
C
immer
D
jetzt

Slide 37 - Quizvraag

hoe zeg je "altijd/steeds" in het Duits
A
leider
B
später
C
immer
D
jetzt

Slide 38 - Quizvraag

hoe zeg je "nu" in het Duits
A
leider
B
später
C
immer
D
jetzt

Slide 39 - Quizvraag

hoe zeg je "omdat" in het Duits
A
leider
B
später
C
weil
D
jetzt

Slide 40 - Quizvraag

Wat betekent Betreff in een e-mail?


A
onderwerp
B
ontvanger
C
afzender

Slide 41 - Quizvraag

Stel jezelf voor met behulp van de hulpzinnen in de vorige slides

Slide 42 - Open vraag

Jezelf voorstellen werk

Slide 43 - Tekstslide

Jezelf voorstellen

Slide 44 - Tekstslide

2 postieve/ 2 negatieve dingen

Ich mag (ik vind leuk)
Ich liebe (ik houd van)
Verschillende opties
Ich spiele gern Fussball (ik speel graag voetbal). 
Ich spiele nicht gern Fussball (ik speel niet graag voetbal).

Ich liebe Fussball (ik houd van voetbal)
Ich liebe Fussball nicht.

Ich mag Fussball (spielen) (ik vind voetbal spelen leuk)
Ich mag Fussball nicht.
ich mag kein Fussball.

Slide 45 - Tekstslide

Beispiele
Was magst du? 
Ich spiele gern Hockey. Und du?
Ich treffe gern Freunde. 
Und was magst du nicht?
Ich mag kein Sport. Und du?
Ich koche nicht gern...

Slide 46 - Tekstslide

Schrijf een hobby op die je leuk vindt en een hobby die je niet zo leuk vindt.

Slide 47 - Open vraag

Viel Erfolg! veel Succes

Slide 48 - Tekstslide