Herhalingsles Unit 5 BKT

Herhalingsles
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, k, tLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Herhalingsles

Slide 1 - Tekstslide

Onderwerpen
BL: Woordjes / Imperative / Present Simple / This-That-These-Those / Meervouden / Short answers / Zinnen
TL: Woordjes / Imperative / Present simple / This-That-These-Those / Persoonlijke voornaamwoorden (me/him/her) /  Some & any / Can & Can't / Zinnen

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

Imperative
Je gebruikt de imperative ('gebiedende wijs') wanneer je zegt dat iemand iets moet doen. Je gebruikt dan het hele werkwoord.

Go left
Clean your room
Sit still




Slide 5 - Tekstslide

Imperative
Wanneer je wil zeggen dat iemand iets NIET moet doen gebruik je don't. Je zet dit woord dan voor het hele werkwoord.

Don't go left
Don't clean your room
Don't sit still




Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Hoe ziet het eruit op de toets?
Zeg iemand wat ze wel of niet moeten doen:

(Go) ________________ to the supermarket, we don't have eggs.
(Cross) ________________ The road without looking!
(Push) ____________________ your sister!!
(Eat) ______________________ Enough fruit!

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

SHIT-RULE

Slide 10 - Tekstslide

Ontkenning: don't / doesn't

Slide 11 - Tekstslide

Altijd hele werkwoord gebruiken.

Slide 12 - Tekstslide

Do & Does
- Gebruik je om vragen te stellen
- Aan het begin van de zin

Volgorde: Do/does - onderwerp - hele werkwoord
Bijv: Does Tom walk to school?
Do you know the way?

Slide 13 - Tekstslide

Don't - Doesn't 
don't
You
don't
He / She / It
doesn't
We
don't
You
don't
They
don't

Slide 14 - Tekstslide

Hoe ziet het eruit op de toets?
- I ___________ (have) a car
+ He ___________ (run) very fast!
? _______ you _______ (play) football?
- We _______________ (like) school
+ They ______________ (love) their English teacher
? ________ she ________ (work) In a supermarket?

Slide 15 - Tekstslide

Enkelvoud ->
Meervoud ->
Dichtbij
Ver weg

Slide 16 - Tekstslide

Enkelvoud ->
Meervoud ->
Dichtbij
Ver weg

Slide 17 - Tekstslide

Hoe komt je erachter?

1. Is het 1 ding of zijn het er meer?

2. Zijn ze dichtbij of ver weg?

Slide 18 - Tekstslide

this/that/these/those
this
1 ding, dichtbij
that
1 ding, ver weg
these
meerdere dingen, dichtbij
those
meerdere dingen, ver weg

Slide 19 - Tekstslide

Hoe ziet het eruit op de toets?
Can you grab me _________ book over there?
I really love ___________  shoes here
Wow look at ____________ birds on the roof!
____________ is my phone! That one there is yours!

Slide 20 - Tekstslide

-f wordt -ves
Two scarves                                        Two leaves




Two elves                                              Two wolves

Slide 21 - Tekstslide

-y wordt -ies
Two ladies                                             Two babies




Two bunnies                                        Two puppies

Slide 22 - Tekstslide

-s klank wordt -ves
Two watches                                           Two buses




Two dresses                                          Two churches

Slide 23 - Tekstslide

Meestal gewoon -s
Star       ->  Stars
Jacket   ->  Jackets
Cat         ->  Cats
-f wordt -ves
Leaf      ->  Leaves
Scarf    ->  Scarves
Wolf     ->  Wolves
-y wordt -ies
Lady      ->  Ladies
Baby     ->  Babies
Puppy  ->  Puppies
-s klank wordt -ves
Watch     ->  Watches
Bus          ->  Buses
Church   ->  Churches

Slide 24 - Tekstslide

Hoe ziet het eruit op de toets?
1: Book ________________
2: Car   ________________
3: Baby________________
4: Leaf ________________

Slide 25 - Tekstslide

                  Short answers

Slide 26 - Tekstslide

Short answers

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Hoe ziet het eruit op de toets?
+ Is your sister nice?              _______________________
- Do you have your books? _______________________
+ Are you late?                         _______________________
- Are we on time?                    _______________________

Slide 30 - Tekstslide

TL Uitleg

Slide 31 - Tekstslide

Als het van iemand is

Slide 32 - Tekstslide

Mij, jou, hem: me, you, him

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Waar staan ze?
Vaak aan het einde van een zin of na het hoofdwerkwoord.

Hij luistert naar mij.
Deze auto is voor jou.
Zij geeft hem bloemen.
Hij roept ons naar binnen.

Slide 35 - Tekstslide

Hoe ziet het eruit op de toets?
I don't understand, can you help _________?
We are going to the zoo, do you want to come with __________?
They are not nice, don't talk to ________

Slide 36 - Tekstslide

some & any
some

Positive sentences
I have got some bananas.

Questions when offering or requesting something
Would you like some bananas?
any

Negative sentences
I don't have any bananas.

Questions
Have you got any bananas?
BK Unit 5 opdr: 54, 55, 56, 58, 59,

Slide 37 - Tekstslide

Hoe ziet het eruit op de toets?
Some/Any
Man, I would love __________ apples
Have you got __________ apples?
I don't have ____________ apples

Slide 38 - Tekstslide

TL ook aan de slag!

Slide 39 - Tekstslide