Klimaat en natuurlandschappen in Europa samenvattend

Klimaat en natuurlandschap in Europa
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Klimaat en natuurlandschap in Europa

Slide 1 - Tekstslide

Hoe doe je mee?
Installeer de Lesson Up app of ga naar 
student.lessonup.io

Slide 2 - Tekstslide

De invloed van de golfstroom
Van warm naar koud
- Europa ligt voor een groot deel in de gematigde zone.
- Temperatuurverschillen door de verschillen in
    breedteligging.
- In Zuid Europa is het warmer, dit ligt in de subtropen.
- In Noord Europa is het kouder, dit ligt in de poolstreken.


Slide 3 - Tekstslide

Wanneer ligt een plaats op hoge breedte?
A
Als het op minstens 30º van de evenaar ligt
B
Als het op minstens 50º van de evenaar ligt
C
Als het op minstens 40º van de evenaar ligt
D
Als het op minstens 60º van de evenaar ligt

Slide 4 - Quizvraag

Golfstroom & westenwind
- Temperatuurverschillen door invloed van de zee.
- Zeestromen onstaan doordat de wind lange tijd uit één richting waait.
- De golfstroom brengt warm water vanuit Mexico naar Europa.

Slide 5 - Tekstslide

Golfstroom & westenwind
- Boven het relatief warme zeewater is de lucht ook warmer.
- De wind in West- en Noord-Europa is aanlandig en daarom is het er niet zo koud in de winter. Zomers is het andersom.
- Hoe verder van de kust, des te kleiner de invloed van de zee. In het binnenland zijn de temperatuurverschillen groter.


Slide 6 - Tekstslide

Europa en de wereld
De invloed van de Golfstroom zie je goed als je vanuit Europa uitzoomt. In grote delen van West- en Noord-Europa is het in de winter veel warmer dan in gebieden met dezelfde breedteligging.
Amsterdam en Calgary.


Slide 7 - Tekstslide

Poolnacht & midzomernacht
- Hammerfest (Noorwegen), ligt binnen de poolcirkel.
- Door de golfstroom is het er niet heel erg koud.
- Poolnacht, eind november tot en met eind januari.
- Midzomernacht, half mei tot eind juli.

Slide 8 - Tekstslide

Wanneer is de poolnacht op de Noordpool?
A
Eind mei tot half juli
B
Begin april tot half mei
C
Eind november tot en met eind januari
D
Eind september tot en met eind december

Slide 9 - Quizvraag

Vorm en reliëf van Europa
- Het belangrijkste hooggebergte zijn de Alpen, de
Mont Blanc heeft de hoogste top, hier ligt eeuwige sneeuw.
- Tussen het hooggebergte en het laagland ligt veel reliëf.
-

Europa is een schiereiland, dat is opgebouwd uit eilanden en andere schiereilanden. 
- De zee kan via de inhammen diep naar binnen dringen.
Zo’n kust heet een gelede kust.

Slide 10 - Tekstslide

Van welk klimaat is hooggebergte een kenmerk?
A
Zeeklimaat
B
Landklimaat
C
Hooggebergteklimaat
D
Toendraklimaat

Slide 11 - Quizvraag

Reliëf & temperatuur
- Scandinavisch Hoogland heeft een noord-zuidligging.
- In Bergen is het nooit heel koud. Dat komt door de invloed van de Golfstroom en de westenwinden.
- Verder naar het oosten ligt Lillehammer, daar is het ‘s winters erg koud, de aanlandige wind heeft daar geen invloed meer. --- De Noorse havens vriezen niet dicht, maar die in Zweden, aan de oostkust, wel.
- In de zomer is het in Noorwegen juist koeler en in Zweden warmer.
- Het verband tussen reliëf en temperatuur is: hoe hoger, hoe kouder, per 100 m omhoog gaat de temperatuur met 0,6 ºC naar beneden. 

Slide 12 - Tekstslide

Als je 100 meter omhoog gaat, en het was 10ºC, hoe warm is het nu?
A
10,6ºC
B
16ºC
C
9,4ºC
D
4ºC

Slide 13 - Quizvraag

Reliëf & neerslag
- Door de bergen ontstaan stuwingsregens aan de Noorse westkust.
Het regent daardoor veel. 
- Aan de andere kant valt minder neerslag.
Dit is de kant van de regenschaduw. 
- Als er geen bergen zijn, kunnen aanlandige winden ver het binnenland binnendringen. Dit komt veel voor in het laagland van
West- en Oost-Europa. Hoe verder naar het oosten, hoe minder neerslag
de winden kunnen meenemen. 

- Zelfs in het vlakke Nederland speelt reliëf een rol. In gebieden die hoger
liggen valt meer neerslag, zoals Zuid-Limburg en de Veluwe.

Slide 14 - Tekstslide

§5.3 Europa: klimaten en begroeiing

Slide 15 - Tekstslide

Welk klimaat heeft Nederland?
A
Toendraklimaat
B
Zeeklimaat
C
Hooggebergte
D
Landklimaat

Slide 16 - Quizvraag

Zeeklimaat
- Het zeeklimaat komt in een groot deel van Europa voor.    Kenmerken:
het hele jaar door neerslag en gematigde temperatuur. In de winter komt de gemiddelde temperatuur niet onder -3°C.

Slide 17 - Tekstslide

Middellandse Zeeklimaat
- Het Middellandse Zeeklimaat, in het zuiden van Europa, is gemiddeld iets warmer en in de zomer veel droger.
- Gebieden waar bijna geen neerslag valt kennen droge klimaten.

Slide 18 - Tekstslide

Wat geeft de rode lijn aan in een klimaatgrafiek?
A
De hoeveelheid neerslag in mm.
B
Het aantal graden Celsius.
C
De hoeveelheid neerlag in liter.
D
Het aantal graden in mm.

Slide 19 - Quizvraag

Landklimaat
- Ver van de kust neemt de invloed van de zee af. De gemiddelde zomertemperatuur gaat omhoog en de gemiddelde wintertemperatuur gaat naar beneden. Zonder aanlandige wind warmt het land sterk op in de zomer en koelt het snel af in de winter. 
- De gemiddelde wintertemperatuur van het landklimaat ligt tussen -3 ºC en -10 ºC.
-De overgang van het zeeklimaat naar het landklimaat gaat geleidelijk.

Slide 20 - Tekstslide

Toendra klimaat
- Gebieden op hoge breedte, waar de gemiddelde temperatuur altijd onder -10°C is, hebben een toendraklimaat. Die zomertemperatuur is de boomgrens en de grens tussen het landklimaat en het toendraklimaat. 
- In deze landschapszone in de poolstreken groeien mossen, grassen en lage struiken.
- Het kan nog kouder: in het sneeuwklimaat zijn de gemiddelde maandtemperaturen altijd onder nul. Er groeit niets.

Slide 21 - Tekstslide

Hoogtegordels
- Boven op de berg ligt eeuwige sneeuw.
- Hieronder vind je de rotsgordel.
- Daaronder ligt de Alpenweide.
- Bijna beneden zijn de naaldbomen te vinden.
- Helemaal onderaan zijn de loofbomen te vinden.

Slide 22 - Tekstslide

Wat is de derde hoogtegordel?
A
Loofbomen
B
Rotsgordel
C
Alpenweide
D
Naaldbomen

Slide 23 - Quizvraag

Klimaatverschillen
- In de Alpen wonen weinig mensen en is er een hooggebergteklimaat. Maar als je uitzoomt zie je verschillen.
- In het Rhonedal, bij de stad Sion (500m) zijn de zomers warm en de winters mild, er is daar een zeeklimaat. Hoger in de bergen (1.600m) liggen wintersportplaatsen, daar vriest het bijna elke dag in de winter. Daar heerst een landklimaat. Nog veel hoger vind je het hooggebergteklimaat.

Slide 24 - Tekstslide

Bodemgebruik & bewoning
- Verschillen in klimaat en reliëf hebben invloed op de bewoning en het bodemgebruik.
Het dal van de Rhône heeft steile hellingen, maar de de bodem is vlak. In combinatie met het zeeklimaat is het erg geschikt voor landbouw.
- In de zijdalen komt in de zomer veeteelt voor op de alpenweide, in de
winter en zomer veel toerisme.

Slide 25 - Tekstslide

Klimaatverandering in Europa
Een klimaat beschrijft het gemiddelde weer over een periode van 30 tot 40 jaar. Als je perioden van zo’n 30 jaar met elkaar vergelijkt, zie je verschillen in temperatuur en neerslag. Dit is klimaatverandering.

Slide 26 - Tekstslide

De temperatuurstijging heeft gevolgen voor de hoeveelheid landijs en voor de zeespiegel.
De gletsjer is in bijna 100 jaar verdwenen. De oorzaken zijn temperatuurstijging en minder sneeuw.

Slide 27 - Tekstslide

Zeespiegelstijging
  1. Gletsjers in berggebieden en landijs op Groenland en Antarctica smelten. Er komt daardoor meer water in de oceanen terecht. 
     2. Het zeewater wordt door hogere temperaturen ook iets warmer. Warmer water zet uit en neemt meer ruimte in beslag. Dit is de belangrijkste oorzaak van zeespiegelstijging.


Slide 28 - Tekstslide

IJstijden
Mensen spelen een grote rol in klimaatverandering. Door fossiele brandstoffen te verbranden wordt het natuurlijke broeikaseffect versterkt: het versterkte broeikaseffect.

Ook zonder menselijke invloed verandert het klimaat dus. Nu wordt het warmer, in de ijstijden van duizenden jaren geleden werd het juist kouder.

In ijstijden wordt veel water opgeslagen in de vorm van ijs en sneeuw. Daardoor is er minder water in de zee: de zeespiegel daalt. In de laatste ijstijd kon je daardoor wandelen van Nederland naar Engeland.

Slide 29 - Tekstslide

Wat is de snelheid van een gletsjer?
A
30 tot 40 meter per dag
B
10 tot 20 meter per week
C
20 tot 50 meter per week
D
40 tot 50 meter per jaar

Slide 30 - Quizvraag

De laatste 8!

Slide 31 - Tekstslide

Wat is de bovenste hoogtegordel?
A
Naaldbomen
B
Eeuwige sneeuw
C
Loofbomen
D
Alpenweide

Slide 32 - Quizvraag

Welk kenmerk van het zeeklimaat is juist?
A
In de zomer komt de gemiddelde temperatuur niet onder -3°C.
B
In de lente komt de gemiddelde temperatuur niet onder -3°C.
C
In de winter komt de gemiddelde temperatuur niet onder -3°C.
D
In de herfst komt de gemiddelde temperatuur niet onder -3°C.

Slide 33 - Quizvraag

Wat betekenen de blauwe balkjes in een klimaatgrafiek?
A
De neerslag in mm.
B
De neerslag in liters.
C
De temperatuur in graden Celsius.
D
De temperatuur in meters.

Slide 34 - Quizvraag

Wat is de begroeiing in het toendraklimaat?
A
Loofbomen
B
Er groeit helemaal niks.
C
Naaldbomen
D
Lage struikjes, mossen en grassen.

Slide 35 - Quizvraag

Hoeveel graden Celsius daalt de temperatuur per 100 m?
A
0,6°C.
B
6°C
C
1°C
D
3°C

Slide 36 - Quizvraag

Vanaf waar neemt de golfstroom warm water mee naar Europa?
A
Afrika
B
Canada
C
China
D
De golf van Mexico

Slide 37 - Quizvraag

Op welke breedte ligt Nederland?
A
Hoge breedte
B
Gematigde breedte
C
Lage breedte
D
Zuiderbreedte

Slide 38 - Quizvraag

Wat groeit er in een gemengd woud?
A
Naaldbomen en loofbomen
B
Struiken
C
Mossen en grassen
D
Er groeit niets in een gemengd woud

Slide 39 - Quizvraag

Wat hebben jullie geleerd deze les? Schrijft tenminste drie dingen op.

Slide 40 - Open vraag