5.2 Verschil in klimaat

 Europa: klimaten 
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

 Europa: klimaten 

Slide 1 - Tekstslide

+/- 45 graden
90 Graden
0 graden

Slide 2 - Sleepvraag

Hoge breedte
Laage breedte
Gemaatigde breedte

Slide 3 - Sleepvraag

Klimaten op de wereld
Lage breedte: tropische regenwoudklimaat
savanne
steppe
woestijnen
Gematigde breedte: zeeklimaat en landklimaat
Hoge breedte: toendra en sneeuwklimaat

Slide 4 - Tekstslide

Wat voor klimaat heeft west Europa?
A
Landklimaat
B
Middellandse zeeklimaat
C
Zeeklimaat
D
Europees klimaat

Slide 5 - Quizvraag

Wanneer ligt een plaats op hoge breedte?
A
Als het op minstens 30º van de evenaar ligt
B
Als het op minstens 50º van de evenaar ligt
C
Als het op minstens 40º van de evenaar ligt
D
Als het op minstens 60º van de evenaar ligt

Slide 6 - Quizvraag

Op welke breedte ligt Europa?
A
Lage breedte
B
Gematigde breedte
C
Hoge breedte

Slide 7 - Quizvraag

Van warm naar koud
- Europa ligt voor een groot deel in de gematigde zone.
- Temperatuurverschillen door de verschillen in
    breedteligging.
- In Zuid Europa is het warmer, dit ligt in de subtropen.
- In Noord Europa is het kouder, dit ligt in de poolstreken.


Slide 8 - Tekstslide

Golfstroom & westenwind
- Temperatuurverschillen door invloed van de zee.

- Zeestromen onstaan doordat de wind lange tijd uit één richting waait.

- De golfstroom brengt warm water vanuit Mexico naar Europa.

Slide 9 - Tekstslide

Golfstroom & westenwind
- Boven het relatief warme zeewater is de lucht ook warmer.
- De wind in West- en Noord-Europa is aanlandig en daarom is het er niet zo koud in de winter. Zomers is het andersom.

- Hoe verder van de kust, des te kleiner de invloed van de zee. In het binnenland zijn de temperatuurverschillen groter.


Slide 10 - Tekstslide

Reliëf & temperatuur

- Hoe hoger, hoe kouder
- Per 100 m omhoog gaat de temperatuur met 0,6 ºC naar beneden. 

Reliëf & neerslag

- Door de bergen ontstaan stuwingsregen.
- Aan de andere kant van de bergen valt minder neerslag. 
Dit is de kant van de regenschaduw. 

Slide 11 - Tekstslide

Van welk klimaat is hooggebergte een kenmerk?
A
Zeeklimaat
B
Landklimaat
C
Hooggebergteklimaat
D
Toendraklimaat

Slide 12 - Quizvraag

Als je 100 meter omhoog gaat, en het was 10ºC, hoe warm is het nu?
A
10,6ºC
B
16ºC
C
9,4ºC
D
4ºC

Slide 13 - Quizvraag

West en Oost Europa en neerslag
Hoe verder naar het oosten hoe minder neerslag

Slide 14 - Tekstslide

Welk klimaat heeft Nederland?
A
Toendraklimaat
B
Zeeklimaat
C
Hooggebergte
D
Landklimaat

Slide 15 - Quizvraag

Zeeklimaat
- Het zeeklimaat komt in een groot deel van Europa voor.    Kenmerken:
het hele jaar door neerslag en gematigde temperatuur. In de winter komt de gemiddelde temperatuur niet onder -3°C.

Slide 16 - Tekstslide

Wat geeft de rode lijn aan in een klimaatgrafiek?
A
De hoeveelheid neerslag in mm.
B
Het aantal graden Celsius.
C
De hoeveelheid neerlag in liter.
D
Het aantal graden in mm.

Slide 17 - Quizvraag

Middellandse Zeeklimaat
- Het Middellandse Zeeklimaat, in het zuiden van Europa, is gemiddeld iets warmer en in de zomer veel droger.
- Gebieden waar bijna geen neerslag valt kennen droge klimaten.

Slide 18 - Tekstslide

Landklimaat
- Ver van de kust neemt de invloed van de zee af. 
Het land warmt sterk op in de zomer en koelt het snel af in de winter. 

- De gemiddelde wintertemperatuur van het landklimaat ligt tussen -3 ºC en -10 ºC.

-De overgang van het zeeklimaat naar het landklimaat gaat geleidelijk.

Slide 19 - Tekstslide

Toendra klimaat
- Gebieden op hoge breedte, 

Hier groeien  mossen, grassen en lage struiken.

Rendieren

Slide 20 - Tekstslide

Sneeuwklimaat
 De gemiddelde maandtemperaturen zijn altijd onder nul. 
Er groeit niets.

Slide 21 - Tekstslide

Klimaatverandering in Europa
Een klimaat beschrijft het gemiddelde weer over een periode van 30 tot 40 jaar. Als je perioden van zo’n 30 jaar met elkaar vergelijkt, zie je verschillen in temperatuur en neerslag. Dit is klimaatverandering.

Slide 22 - Tekstslide

De temperatuurstijging heeft gevolgen voor de hoeveelheid landijs en voor de zeespiegel.
De gletsjer is in bijna 100 jaar verdwenen. De oorzaken zijn temperatuurstijging en minder sneeuw.

Slide 23 - Tekstslide

Welk kenmerk van het zeeklimaat is juist?
A
In de zomer komt de gemiddelde temperatuur rond 25 graden
B
In de lente en de zomer is het warm en droog en in de winter koud met veel sneeuw
C
In de zomer zijn de temperaturen niet te hoog en de winters zijn zacht
D
In de herfst komt de gemiddelde temperatuur rond-3°C.

Slide 24 - Quizvraag

Wat betekenen de blauwe balkjes in een klimaatgrafiek?
A
De neerslag in mm.
B
De neerslag in liters.
C
De temperatuur in graden Celsius.
D
De temperatuur in meters.

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de begroeiing in het toendraklimaat?
A
Loofbomen
B
Er groeit helemaal niks.
C
Naaldbomen
D
Lage struikjes, mossen en grassen.

Slide 26 - Quizvraag

Hoeveel graden Celsius daalt de temperatuur per 100 m?
A
0,6°C.
B
6°C
C
1°C
D
3°C

Slide 27 - Quizvraag

Vanaf waar neemt de golfstroom warm water mee naar Europa?
A
Afrika
B
Canada
C
China
D
De golf van Mexico

Slide 28 - Quizvraag

Op welke breedte ligt Nederland?
A
Hoge breedte
B
Gematigde breedte
C
Lage breedte
D
Zuiderbreedte

Slide 29 - Quizvraag

Wat groeit er in een gemengd woud?
A
Naaldbomen en loofbomen
B
Struiken
C
Mossen en grassen
D
Er groeit niets in een gemengd woud

Slide 30 - Quizvraag

Wat hebben jullie geleerd deze les? Schrijft tenminste drie dingen op.

Slide 31 - Open vraag