In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Welkom!
1) Ga rustig zitten volgens de plattegrond,
2) Pak je leesboek,
lesboek Nederlands, schrift en een pen
3) Start met 10 minuten lezen in stilte.
timer
10:00
Slide 1 - Tekstslide
Hoofdstuk 5
Leesvaardigheid:
Meningen, argumenten en conclusie
Slide 2 - Tekstslide
Programma
Zijn voetballers aanstellers of niet? (Stemmen met je voeten)
Bespreken huiswerk
Keuze: lezen over mobieltjes in de klas of lezen over patatverbod/snackverbod
Uitleg over jouw tekst aan klasgenoot
Mobieltjes in de klas of niet en snackverbod rond de school of niet?
Slide 3 - Tekstslide
DOEL
M.b.v. signaalwoorden meningen, argumenten en conclusies in een tekst herkennen
- je weet (nog) wat signaalwoorden zijn
- je weet (nog) wat een feit is
- je weet (nog) wat een mening (standpunt) is
- je weet (nog) wat een argument (reden) is
- je weet wat een conclusie is
Slide 4 - Tekstslide
Ballondebat
Vijf BN'ers zitten in een luchtballon. Ze vliegen echter te laag en dreigen tegen de vuurtoren te botsen. Twee BN'ers moeten uit de luchtballon gegooid worden
Ronde 1
Schrijf in je schrift:
welke BN'er je gaat spelen;
waarom moet juist jij in de ballon blijven? (noem minimaal twee redenen).
Vijf leerlingen gaan het ballondebat voeren > klas kiest welke drie BN'ers blijven
Ronde 2
waarom moeten de andere personages eruit?
Slide 5 - Tekstslide
VOETBALLERS ZIJN AANSTELLERS
Slide 6 - Tekstslide
Telefoons moeten verboden worden in de les
Slide 7 - Tekstslide
Wat zijn signaalwoorden?
A
Ze geven een signaal, zodat je weet waar je gebleven bent met lezen.
B
Ze geven aan wat voor soort tekst het is.
C
Ze geven aan met welk verband je te maken hebt.
D
Ze geven voor welk publiek de schrijver de tekst heeft geschreven.
Slide 8 - Quizvraag
Wat is een feit?
A
Een uitspraak over iets wat waar of niet waar is. Controleerbaar.
B
Een uitspraak over iets wat waar of niet waar is.
Niet controleerbaar.
Slide 9 - Quizvraag
Wat is een mening (standpunt)?
A
Wat iemand ergens van vindt. Controleerbaar.
Je bent het ermee eens.
B
Wat iemand ergens van vindt. Controleerbaar.
Je bent het ermee oneens.
C
Wat iemand ergens van vindt. Niet controleerbaar.
Je kunt er eens of oneens mee zijn.
D
Wat iemand ergens van vindt. Niet controleerbaar.
Je kunt er niets van zeggen.
Slide 10 - Quizvraag
Wat is een argument (reden)?
A
Een uitleg waarmee je een feit verdedigt.
B
Een uitleg waarmee je een mening verdedigt.
C
Een uitleg waarmee je een reden verdedigt.
D
Iets wat je moet controleren.
Slide 11 - Quizvraag
Slide 12 - Video
FEIT
- Uitspraak over iets wat waar of niet waar is
- Een feit kan je controleren
Voorbeeld van een feit:
De helft van de veertienjarigen in Nederland krijgt €50,00 kleedgeld per maand.
Je kunt controleren of dit waar is door in de krant te kijken of het op internet op te zoeken.
Slide 13 - Tekstslide
MENING (STANDPUNT)
- Wat iemand ergens van vindt
Het is niet controleerbaar
-Je kunt het eens of oneens zijn
- signaalwoorden: ik vind, volgens mij, naar mijn mening...
Voorbeeld van een mening (standpunt):
Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen.
Slide 14 - Tekstslide
ARGUMENT (REDEN)
- Een argument is een uitleg waarmee je een mening verdedigt.