les 3

Wat gaan we allemaal doen vandaag?
  • Bespreken huiswerk
  • Uitleg volgende onderdeel
  • Zelfstandig aan het werk met de opdrachten
  • Afsluiting dmv quiz
kauwgom prullenbak
mobiels inleveren
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we allemaal doen vandaag?
  • Bespreken huiswerk
  • Uitleg volgende onderdeel
  • Zelfstandig aan het werk met de opdrachten
  • Afsluiting dmv quiz
kauwgom prullenbak
mobiels inleveren

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 1 Arbeidsmarkt
a) stichting kinderopvang is een vrager naar arbeid, ze hebben immers mensen nodig
b) de totale vraag bij stichting 'Ienemieni' = 32 + 3 = 35 mensen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 2 Arbeidsmarkt
a) juist: ruime arbeidsmarkt wil zeggen dat veel mensen op zoek zijn naar werk (aanbod).
b) juist: bedrijven hebben veel keuze
c) onjuist: ruime wil zeggen groot aanbod van arbeid
d) onjuist: makkelijk een baan bij krapte

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 3 Arbeidsmarkt
a) het Werkbedrijf UWV bemiddeld tussen bedrijven en mensen die willen werken
b) het Werkbedrijf UWV hoeft geen winst te maken; het is een overheidsinstelling
c) verschil UWV Werkbedrijf en uitzendbureau: uitzendbureau is geen overheidsinstelling en wil dus wel winst maken 
(is zelfs nodig voor het voortbestaan)

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vervolg opdracht 3 
d) voorbeelden uitzendbureaus:


e) Wat zou jij Teun adviseren?
     waarom UWV?
     waarom uitzendbureau? 
Arbeidsmarkt

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 1 Werkgelegenheid
a) onjuist; misschien werken ze wel, maar willen ze wat anders gaan doen, veranderen van baan
b) onjuist; misschien wordt er wel personeel gezocht maar voldoet niemand aan de eisen
c) onjuist; als je niet wilt of niet kunt werken ben je niet werkloos
d) juist

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 2 Werkgelegenheid
a) nee; ze is immers 6 jaar geleden zelf gestopt met werken
b) nee; hij staat niet ingeschreven bij het UWV
c) ja; hij staat ingeschreven en beschikbaar voor werk

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 3 Werkgelegenheid
a) als een Nederlands bedrijf producten aan het buitenland verkoopt, noem je dat exporteren
b) als gezinnen producten kopen, noem je dat consumeren
c) als de overheid geld uitgeeft aan producten noem je dat overheidsbestedingen
d) als een bedrijf producten koopt bij een ander bedrijf noem je dat investeren

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 4 Werkgelegenheid
Vraag neemt af -> werkloosheid stijgt
2 consument koopt minder
3 bedrijven verkopen minder
5 bedrijven maken minder
1 bedrijven hebben minder mensen nodig
4 werkloosheid stijgt

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 5 Werkgelegenheid
a) afname export 
    bedrijven verkopen minder
    bedrijven maken minder
    bedrijven hebben minder mensen nodig
    werkloosheid stijgt
b) afname overheidsbestedingen
    (overheids)bedrijven verkopen minder
    (overheids)bedrijven maken minder
    (overheids)bedrijven hebben minder mensen nodig
    werkloosheid stijgt

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 6 Werkgelegenheid
a) met het schrappen van banen probeert het bedrijf de kosten omlaag te krijgen
b) het schrappen van banen zorgt voor minder werkgelegenheid
c) hopelijk minder; een aantal zal bij een ander bedrijf gaan werken (maar als dit niet zo is, dan wellicht meer ivm lagere inkomsten van de 800)

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 7 Werkgelegenheid
a) arbeidsintensief wil zeggen dat er veel arbeid voor nodig is. Dus verhouding arbeid/ kapitaal is veel meer arbeid.
b) als het verplaatst wordt naar een laag-lonen-land: 
lage lonen, dus lagere kosten, goedkoper product, meer vraag, meer productie
c) verplaatsen arbeid naar het buitenland: structurele werkloosheid (de banen komen niet meer terug)

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkloosheid

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wie is werkloos?
Je bent werkloos als je:
  • Tussen de 15 en pensioenleeftijd bent
  • Je geen baan hebt
  • Actief naar een baan zoekt

Telt iedereen in deze categorie mee voor de cijfers?
Nee!

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer ben je werkloos?
Niet iedereen telt volgens de cijfers mee als werkloos.

Wanneer wel?
Je voldoet aan de gestelde eisen (15 of ouder en op zoek) én je staat ingeschreven bij het UWV
          Ingeschreven? Geregistreerde werkloosheid
          Niet ingeschreven? Verborgen werkloosheid

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

UWV
UWV staat voor Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

Functie:
Uitvoerder WW-uitkeringen (werkloosheiduitkeringen; zij bepalen of iemand daar recht op heeft) 
Ondersteuning bij het zoeken naar werk

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soorten werkloosheid
Conjuncturele werkloosheid: werkloosheid door economische ontwikkelingen

Als het economisch niet goed gaat, geven mensen minder geld uit. Hierdoor wordt er minder gekocht/geconsumeerd en kunnen werknemers hun baan verliezen.
Vaak tijdelijk

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soorten werkloosheid
Structurele werkloosheid: werkloosheid door veranderingen in aanbodkant van de economie

Veranderingen in productie (productie verouderde producten stopt, technologische ontwikkelingen of verplaatsing productie naar andere landen) zorgen ervoor dat het aantal banen afneemt.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soorten werkloosheid
Naast conjuncturele of structurele werkloosheid kunnen tegelijkertijd andere soorten werkloosheid voorkomen:

Frictiewerkloosheid
Seizoenswerkloosheid
Regionale werkloosheid

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soorten werkloosheid
Frictiewerkloosheid

Nadat je je diploma hebt gehaald of direct nadat je bent ontslagen, zit je nog even zonder werk ('in between jobs').

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soorten werkloosheid
Seizoenswerkloosheid

Bij sommige sectoren (bijvoorbeeld het toerisme) kun je slechts een deel van het jaar werken, de rest van het jaar zit je zonder.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk:
Opdrachten
1 t/m 7
Tekst
Werkloosheid

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

QUIZ

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geschoold werk?
A
werk wat iedereen kan doen
B
werk wat je vanaf een bepaalde leeftijd kunt doen
C
werk wat je kunt doen met een bepaalde opleiding
D
werken bij een school

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voorbeeld van geschoold werk?
A
Schoonmaakster
B
Docent
C
Vakkenvuller
D
Telefoniste

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je een VMBO-TL diploma hebt gehaald kun je geschoold werk doen.
A
Juist, want je hebt een opleiding gehad
B
Onjuist, want je hebt geen opleiding gehad
C
Onjuist, want je hebt geen vakopleiding gehad.
D
Juist, want je hebt geen opleiding gehad

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe kun je van ongeschoold naar geschoold werk gaan?
A
Solliciteren
B
Vacature
C
Werken
D
Scholing

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de AOW?
A
Een volksverzekering die je zelf moet betalen.
B
Een volksverzekering waar je alleen recht op hebt als je ook pensioen hebt opgebouwd.
C
Een volksverzekering die je een premie geeft vanaf je aow leeftijd.
D
Een werknemersverzekering voor als je arbeidsongeschikt geraakt bent.

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de AOW?
A
Uitkering die je krijgt als je werkloos bent
B
Uitkering die je krijgt als je oud bent en mag stoppen met werken
C
Uitkering die je krijgt als je niet genoeg loon krijgt
D
Uitkering die je krijgt als je ziek bent en daarom niet kan werken

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is vergrijzing?
A
De mensen krijgen steeds sneller grijs haar.
B
Er komen meer oude mensen in het land
C
Het aandeel mensen in het land boven de 67 jaar groeit
D
De groep mensen boeven de 50 jaar wordt steeds groter.

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het juiste gevolg van vergrijzing?
A
Dat er veel oude mensen zijn dan jongeren.
B
Er moeten steeds meer uitkeringen (AOW) worden betaalt.
C
De AOW leeftijd is verhoogt door de overheid.
D
De zorg is verbeterd waardoor mensen langer blijven leven.

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is hier een krappe of ruime arbeidsmarkt?
A
Ruim
B
Krap

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een ruime arbeidsmarkt?
A
Het gaat goed met de economie
B
Er zijn weinig vacatures
C
Er zijn veel vacatures
D
Het gaat slecht met de economie

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er is vraag naar arbeid op de arbeidsmarkt.
Wie zijn de vragers op de arbeidsmarkt?

A
Bedrijven
B
Werklozen
C
Werkende
D
Geen van alle

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een arbeidsmarkt?
A
Dat zijn alle mensen die werk zoeken.
B
Dat zijn alle mensen die werken of werk zoeken en alle banen en vacatures bij bedrijven.
C
Dat zijn alle mensen die werken.
D
Dat zijn alle mensen die werken of werk zoeken

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een krappe arbeidsmarkt?
A
Er zijn geen vacatures of werkzoekenden.
B
Er zijn meer werkzoekenden dan vacatures.
C
Er zijn meer vacatures dan werkzoekenden.
D
Er zijn evenveel werkzoekenden als vacatures.

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een goed voorbeeld van een commercieel bedrijf?
A
Stichting AAP
B
McDonald's
C
Kika
D
War Child

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

UWV
A
Het UWV kijkt of je recht hebt op een nieuwe baan.
B
Je kijkt of je recht heb op een UWV-uitkering.
C
Het UWV kijkt of je recht hebt op een WW- uitkering.
D
De UWV helpt je met het zoeken van een nieuwe baan.

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stelling 1 Commericeele bedrijven streven naar winst.
Stelling 2 MacDonalds is een voorbeeld van een niet-commercieel bedrijf.
A
Beide stellingen zijn juist
B
Stelling 1 is juist Stelling 2 is onjuist
C
Stelling 1 is onjuist Stelling 2 is juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het doel van een niet-commercieel bedrijf
A
Streven naar winst
B
Werkgevers
C
Werknemers
D
Streven niet naar winst

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

een uitzendbureau:
A
voor tijdelijk werk
B
voor vast werk
C
is van de overheid

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Karl werkt via een uitzendbureau bij een koeriersbedrijf.
Van wie ontvangt Karl zijn loon?
A
Van het koeriersbedrijf.
B
Van de overheid
C
Van het uitzendbureau
D
Van het UWV

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is aanbod van arbeid?
A
Alle vraag en aanbod van arbeid.
B
Alle mensen met werk en die werk zoeken.
C
Mensen van 15 jaar tot pensioen die werken.
D
Alle vacatures bij werkgevers.

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De vraag naar arbeid:
A
Mensen die willengaan werken
B
Mensen die werk zoeken
C
Alle banen bij de bedrijven en overheid
D
Bedrijven en overheid die mensen zoeken.

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is werkgelegenheid?
A
Geheel van vraag naar arbeid en aanbod van arbeid
B
Als het aanbod van arbeid groter is dan de vraag
C
aanbod van arbeid van de beroepsbevolking
D
bestaat uit alle arbeidsplaatsen bij bedrijven en de overheid

Slide 45 - Quizvraag

A = arbeidsmarkt
B = werkloosheid
C= beroepsbevolking
D = werkgelegenheid
Wat is de beroepsbevolking?
A
Groep personen tussen 15 en 75
B
Groep personen tussen 15 en 65
C
Alle werkende en niet werkende mensen
D
geen van bovenstaande antwoorden

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bas is ontslagen nadat zijn werkgever de productie heeft verplaatst naar België.
Van welke soort werkloosheid is dit een voorbeeld?
A
Conjuncturele werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
C
Frictie werkloosheid
D
Seizoenswerkloosheid

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bas vindt vervolgens een baan in de visserij. Er wordt gevist van april tot oktober. In de winter zit Bas thuis.
Hoe noem je deze werkloosheid?
A
Frictiewerkloosheid
B
Regionale werkloosheid
C
Seizoenswerkloosheid
D
Structurele werkloosheid

Slide 48 - Quizvraag

Goede antwoord is C
Het UWV regelt uitkeringen voor mensen die zich als werkloos hebben geregistreerd bij hun.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 49 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Willem is werkloos. Hij heeft zich niet ingeschreven bij het UWV als werkloze. Behoort Willem tot de geregistreerde werkloosheid of verborgen werkloosheid?
A
Geregistreerde werkloosheid
B
Verborgen werkloosheid

Slide 50 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Faya (29) is werkloos en ontvangt een WW- uitkering. Is zij een geregistreerde werkloze?
A
Ja
B
Nee

Slide 51 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Meryem heeft ontslag genomen omdat ze haar eigen bedrijf gaat starten.
Omdat haar eerste opdracht over twee weken begint, schrijft ze zich niet
in bij het UWV.
Meryem is verborgen / geregistreerd werkloos
A
verborgen
B
geregistreerd

Slide 52 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies