Commercieel extra training 2

Commercieel extra training 2
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
Economie & OndernemenMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Commercieel extra training 2

Slide 1 - Tekstslide

Complementaire artikel
= Een artikel dat nodig is om het hoofdartikel 'completer te maken'. Oftewel beter te gebruiken of mooier te maken. Dit artikel verkoop je 'erbij'.

Voorbeeld is een riem die je 
bij een spijkerbroek koopt 
of een fietstas bij een fiets.

Slide 2 - Tekstslide

Follow-up artikel
= Een artikel dat je nodig hebt om het hoofdartikel te kunnen gebruiken. Zonder dit artikel kun je het hoofdartikel niet gebruiken!

Denk aan een opzetborstel bij een elektrische tandenborstel,
zonder de opzetborstel kun je de tandenborstel niet gebruiken.
Of koffiefilters die nodig zijn bij een koffiezetapparaat, zonder
koffiefilter kun je geen koffie zetten.
Of toner voor in een printer.

Slide 3 - Tekstslide

Concurrerende artikelen
Concurrerende artikelen zijn dezelfde soort artikelen waaruit je kunt kiezen bij een winkel.

Denk aan alle de verschillende soorten en merken laptops die je kunt komen bij Mediamarkt.

Slide 4 - Tekstslide

Rage-artikel
= Een artikel dat inhaakt op een bepaalde rage. Een rage is iets dat in korte tijd heel erg populair wordt.

Voorbeeld: Loombandjes, fidgetspinner 
of oranje artikelen in de 
periode van het EK of WK.

Slide 5 - Tekstslide

Impuls artikel
= Een artikel dat je in een opwelling koopt, zonder dat je het van tevoren van plan was.

Denk aan artikelen op het display bij
de kassa, waarop bijvoorbeeld
snoep en chocoladerepen staan.
Of bakken met artikelen in het gangpad
of bij de winkelingang.

Slide 6 - Tekstslide

A-merk
  • Een fabrikanten-merk
  • Op heel veel plekken te koop
  • Vaak reclame op landelijke tv, radio en kranten
  • Grote naamsbekendheid
  • Hoge kwaliteit
  • Consument wil er meer voor betalen

Slide 7 - Tekstslide

B-merk
  • Een fabrikanten-merk
  • Niet op veel plekken te koop
  • Minder bekend bij de klant
  • Goedkoper dan A-merken 

Slide 8 - Tekstslide

C-merk
  • Een fabrikanten-merk
  • Vaak de goedkope uitvoering van de A- en B-merken
  • Heeft soms niet eens een merknaam
  • Er wordt weinig reclame voor gemaakt
  • Kwaliteit is lager.

Slide 9 - Tekstslide

Huismerk
Producten die door één bepaalde winkelketen worden verkocht en de naam van die winkelketen dragen

(AH huismerk bij Albert Heijn, Jumbo huismerk bij Jumbo).

Slide 10 - Tekstslide

Eigen merk
Producten die door één bepaalde winkelketen worden verkocht, maar niet de naam van die winkelketen dragen.

(Palomino van C&A, Seven Sisters of Distrikt van The Sting)

Slide 11 - Tekstslide

breedte van het assortiment
De breedte van een assortiment is het aantal verschillende produtgroepen waaruit het assortiment bestaat. Hoe meer productgroepen, hoe breder het assortiment.

Breed assortiment: warenhuizen en supermarkten.
Smal assortiment: speciaalzaken. Een bakker verkoopt alleen brood, gebak en koekjes. Een bonbonwinkel alleen bonbons.

Slide 12 - Tekstslide

diepte van het assortiment
De diepte van een assortiment is het aantal varianten dat je van een productgroep verkoopt, dus is er binnen een productgroep veel of weinig keuze.


Diep assortiment: speciaalzaken; juwelier, bakker, slager
Ondiep assortiment: warenhuizen en discountwinkels

Slide 13 - Tekstslide

lengte van het assortiment
Hiermee wordt het totaal aantal artikelen dat een winkelier op voorraad heeft bedoeld.
Met een lang assortiment heeft een winkelier veel voorraad, denk aan een supermarkt.
Met een kort assortiment loopt de winkelier het risico 'nee' te moeten verkopen. Sommige winkels hebben bewust een kort assortiment en dus weinig voorraad. Denk aan een meubelzaak, de bank of kast of kast die de klant wil, moet eerst besteld worden en er zit een levertijd op. 

Slide 14 - Tekstslide

Samenvatting dimensies van het assortiment
BREED ASSORTIMENT = Veel verschillende productgroepen
SMAL ASSORTIMENT = Weinig verschillende productgroepen

DIEP ASSORTIMENT = Veel keuze binnen een productgroep
ONDIEP ASSORTIMENT = Weinig keuze binnen een productgroep

LANG ASSORTIMENT = Veel producten op voorraad
KORT ASSORTIMENT = Weinig producten op voorraad

Slide 15 - Tekstslide

consistent assortiment
Bij een consistent assortiment gaat het over de samenhang tussen de artikelen die de winkel verkoopt. Passen de artikelen uit het assortiment van de winkel.

Niet consistent assortiment: Kruidvat is een drogisterij en verkoopt ook boeken, speelgoed en Kerstversiering.

Slide 16 - Tekstslide

Kernassortiment = De belangrijkste artikelen die een winkel verkoopt, waar de meeste consumenten voor komen. ​80% van de omzet

Randassortiment = Dit zijn de artikelen/productgroepen die de winkel als aanvulling op het kernassortiment heeft. ​
20% van de omzet




Slide 17 - Tekstslide

Schapindeling
Reikhoogte: boven 160 cm (weinig aandacht)

Ooghoogte: tussen 120 - 160 cm (meeste aandacht,  verkoopsterke plek)

Grijphoogte: tussen 80 -120 cm (veel aandacht)

Bukhoogte: tot 80 cm (weinig aandacht, zware artikelen)

Slide 18 - Tekstslide

LIFO en FIFO
FIFO:    first in, first out
              Artikelen die het eerst binnenkomen, worden ook het eerst verkocht.
              Artikelen met een korte houdbaarheidsdatum (THT)

LIFO:    last in, first out
               Artikelen die het laatst binnenkomen, mogen als eerste er weer uit en 
               kunnen dus voorin het vak gezet worden.
               Artikelen zonder of met een lange houdbaarheidsdatum.

Slide 19 - Tekstslide

Facing
Hoeveel producten naast elkaar in het schap noem je 'facing'.


Slide 20 - Tekstslide

Restaureren
Het weer op orde brengen van een schap, display of presentatie.

Slide 21 - Tekstslide

Blokken
Het terugzetten van artikelen op de juiste plaats in het schap heet 'blokken'.

Dit doe je nadat een klant een artikel terug naar de winkel brengt of nadat er artikelen op de verkeerde plek in de winkel zijn teruggezet.

Slide 22 - Tekstslide

Spiegelen
Artikelen met het etiket naar voren zetten en vooraan de schaprand.

Het schap ziet er zo weer strak uit en 
de schappen lijken vol.

Slide 23 - Tekstslide

Routing
De looprichting door een winkel noem je 'routing'.

Slide 24 - Tekstslide

Verkoopsterke en -zwakke zones
Verkoopsterke zones: 
Plekken in de winkel waar de klanten altijd langskomen en waar de artikelen dus goed worden verkocht.

Verkoopzwakke zones:
Plekken in de winkel waar klanten weinig langskomen en waar de artikelen dan ook niet zo goed worden verkocht.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Eyecatchers en brandpunten
Eyecatcher: 
Een ding of objecte in de winkel die meteen opvalt. 
Bijv. een opvallende etalage pop, een presentatie op een tv scherm, een kraamje waar je producten kan proeven.

Brandpunt:
Een artikelpresentatie die extra opvallend is en sterk de aandacht van de klant trekt. Het is belangrijk dat de brandpunten over de winkel zijn verspreid. 
Bijv. een display, op een kopstelling van een schap en bij de kassa.

Slide 27 - Tekstslide

Display



Een tijdelijke artikelpresentatie.
Met als doel de artikelen onder de aandacht te brengen.
Een display remt mensen af, zodat ze het bekijken.
Vaak in een thema (bijv. zomer of zonnebrandcreme)

Slide 28 - Tekstslide

Soorten display
  • kopdisplay (op de kopstelling van een schap)


  • eilanddisplay (hier kun je rondom heen lopen)


  • massadisplay (grote hoeveelheid artikelen, vaak bij een discountsupermarkt)


  • kassadisplay (een kleine display op de toonbank bij de kassa)

Slide 29 - Tekstslide

De plaats (locatie) van een winkel

A-locatie: een erg aantrekkelijk voor een winkel, midden in een winkelcentrum of midden in de stad. Een A-locatie is een dure locatie; de huur van een pand is er hoog.

B-locatie: een locatie aan de weg naar het centrum toe. Er komen vrij veel mensen langs en er zijn vaak verschillende soorten winkels.

C-locatie: een locatie die verder uit het centrum is en waar minder mensen spontaan langskomen. Bezoekers van een winkel op een C-locatie gaan dus heel bewust naar die winkel toe.


Slide 30 - Tekstslide


De Gamma (bouwmarkt) heeft een....... assortiment
A
breed+ondiep
B
breed+ diep
C
smal +diep
D
smal+ondiep

Slide 31 - Quizvraag


Een kaaswinkel heeft een....... assortiment
A
breed+ondiep
B
breed+ diep
C
smal +diep
D
smal+ondiep

Slide 32 - Quizvraag

Sportwinkel Sportief voegt vandaag de nieuwe smaak toe aan het assortiment, de smoothies zijn vanaf vandaag ook verkrijgbaar in de smaak Banaan.

Wat gebeurt er met het assortiment smoothies bij Sportwinkel Sportief?
A
Het wordt breder
B
Het wordt smaller
C
Het wordt dieper
D
Het wordt ondieper

Slide 33 - Quizvraag

Fietsenwinkel Harry verkoopt fietsen en onderhoudt deze. Welke product behoort tot het randassortiment?
A
Damesfietsen
B
Fietsreparaties
C
Kinderfietsen
D
Bidon

Slide 34 - Quizvraag

A-merk 
huismerk
eigen merk

Slide 35 - Sleepvraag

‘Artikel dat je per se nodig hebt om een ander artikel te kunnen gebruiken.’

Welk begrip hoort bij deze omschrijving?
A
Complementair artikel
B
Follow-up artikel
C
Impulsartikel
D
Rage-artikel

Slide 36 - Quizvraag

‘Artikel dat je niet van plan was te kopen.’

Welk begrip hoort bij deze omschrijving?
A
Complementair artikel
B
Follow-up artikel
C
Impulsartikel
D
Rage-artikel

Slide 37 - Quizvraag

Een bouwmarkt zoals Praxis of Gamma is meestal gevestigd op een...
A
A-locatie
B
B-locatie
C
C-locatie

Slide 38 - Quizvraag

De winkels op de afbeelding bevinden zich op een...
A
A-locatie
B
B-locatie
C
C-locatie

Slide 39 - Quizvraag

Op welke winkellocatie kan er over het algemeen het beste vlakbij de winkel geparkeerd worden?
A
A-locatie
B
B-locatie
C
C-locatie

Slide 40 - Quizvraag

De prijs op de afbeelding
is een voorbeeld van
een ... ?
A
Bodemprijs
B
Netto verkoopprijs
C
Adviesprijs
D
Psychologische prijs

Slide 41 - Quizvraag

Welke plek in het schap is de meest 'verkoopsterke' plaats in het schap?
A
Reikhoogte
B
Ooghoogte
C
Grijphoogte
D
Bukhoogte

Slide 42 - Quizvraag

Waar staat de afkorting FIFO voor?

Slide 43 - Open vraag

Artikelen met het etiket naar voren zetten en vooraan de schaprand. Het schap lijkt nu vol.
Dit heet ...?
A
Blokken
B
Routing
C
Restaureren
D
Spiegelen

Slide 44 - Quizvraag

Artikelen zonder of met een lange houdbaarheids-datum pak je in het schap volgens het ... systeem.
A
LIFO
B
FIFO
C
Manco
D
Franco

Slide 45 - Quizvraag