Examentraining 2

Vandaag
  • Jas uit / spullen op tafel / telefoon in de telefoontas
  • Nakijken examenvragen
  • Herhalen via LessonUp
  • Examenvragen oefenen 
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Vandaag
  • Jas uit / spullen op tafel / telefoon in de telefoontas
  • Nakijken examenvragen
  • Herhalen via LessonUp
  • Examenvragen oefenen 

Slide 1 - Tekstslide

Welke van de drie geldfuncties herken je in het onderstaande voorbeeld?
Yara vergelijkt op internet de prijzen voor fietsen.
A
Rekenmiddel
B
Spaarmiddel
C
Ruilmiddel

Slide 2 - Quizvraag

Geldfuncties en ruilen
Geld heeft in de economie 4 verschillende functies.
Ruilmiddel, oppotmiddel, spaarmiddel en rekenmiddel. 

Er zijn twee manieren waarop je kunt ruilen. Indirecte en directe ruil.

Slide 3 - Tekstslide

Sleep de plaatjes naar de juiste vakken!
Directe ruil
Indirecte ruil

Slide 4 - Sleepvraag

Motieven
Een ander woord voor motieven is redenen. Je hebt spaarmotieven en leenmotieven

Slide 5 - Tekstslide

Over twee jaar wil ik een auto kopen, ik ga hiervoor sparen. 
Mijn wasmachine is al 10 jaar oud, ik ga maar alvast sparen mocht de wasmachine kapot gaan. 
Als ik mijn geld op een spaarrekening zet, heb ik na een paar jaar meer geld op mijn spaarrekening. 
Koppel de juiste spaarmotieven aan de tekst
Sparen voor een doel
Sparen uit voorzorg
Sparen voor de rente

Slide 6 - Sleepvraag

Van welk leenmotief is hier sprake?
Je wilt de nieuwste iPhone kopen en niet wachten.
A
Tijdelijk geld tekort
B
Kopen van duurzamen consumptiegoederen
C
Opvang calamiteiten
D
Kopen van onroerend goed

Slide 7 - Quizvraag

Geld lenen
Als je geld wilt lenen, dan moet je rente betalen. Geld lenen kost geld. Een ander woord van lening is krediet. Als je wilt berekenen wat de kosten van jouw lening zijn, dan moet je kijken naar de kredietkosten
Als je geld op de spaarrekening zet, dan krijg je juist rente.

Slide 8 - Tekstslide

Je koopt een nieuwe motor voor € 22.000. Bij het inruilen van je motor krijg je nog € 5.000 terug. Het resterende bedrag leen je. Bereken de kredietkosten voor deze lening.

Slide 9 - Open vraag

Elise heeft een € 7.500 op haar spaarrekening staan. De enkelvoudige rente is 1,9%. Bereken het bedrag dat zij aan rente ontvangt.

Slide 10 - Open vraag

Soorten uitgaven
Een gezin kan meerdere soorten uitgaven hebben. We maken onderscheid in dagelijkse/huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven. 

Slide 11 - Tekstslide

Welke uitgavenposten horen bij welke soorten uitgaven? 
Vaste uitgaven
Dagelijkse uitgaven
Incidentele uitgaven 
Uitgaan
Kleding en schoenen
Vervoer
Telefoonabbonoment
Cadeaus

Slide 12 - Sleepvraag

Aan de slag!
  • Open je boek op pagina 66.
  • Maak opdracht 1 t/m 5.
  • Je hebt ongeveer 10 minuten de tijd.
  • Klaar? Rustig verder werken in het boek.
  • Na 10 minuten gaan we het bespreken.  

Slide 13 - Tekstslide