GPW4_verwijswoorden

Nederlands
Week 24
Een-na-laatste les!
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands
Week 24
Een-na-laatste les!

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Uitleg verwijswoorden
Oefenen verwijswoorden

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
Je herkent verwijswoorden en kunt deze toepassen in een zin.

Slide 3 - Tekstslide

VERWIJSWOORDEN
Verwijswoorden verwijzen meestal 
naar een woord dat al eerder genoemd is of 
wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

Slide 4 - Tekstslide

DEZE, DIE, DIT, DAT
Dit zijn verwijswoorden.

dezE en diE gebruik je bij dE-woorden
diT en daT gebruik je bij heT-woorden



Slide 5 - Tekstslide

de-woorden
Een zelfstandig naamwoord waar het lidwoord de bij staat, 
is een mannelijk of vrouwelijk woord 
of een woord in het meervoud. 

Daar kun je naar verwijzen met de 
aanwijzende voornaamwoorden deze en die.



dE eindigt op een E - dezE en diE eindigen ook op een E

Slide 6 - Tekstslide

het-woorden
Een zelfstandig naamwoord waar het lidwoord het bij staat, 
is een onzijdig woord. 

Daar kun je naar verwijzen met de 
aanwijzende voornaamwoorden dit en dat.



heT eindigt op een T - dien daT eindigen ook op een T

Slide 7 - Tekstslide

Verwijswoorden - voorbeeld


de-woorden: verwijs met deze of die



het-woorden: verwijs met dit of dat

de-woorden en het-woorden
Deze deur is op slot, maar die daar is wel open.
(de deur)
Dat paard is wild, maar dit hier is rustig.
(het paard)

Slide 8 - Tekstslide

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de aanvoerder
A
deze aanvoerder
B
dit aanvoerder

Slide 9 - Quizvraag

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de conclusie
A
deze conclusie
B
dit conclusie

Slide 10 - Quizvraag

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het experiment
A
deze experiment
B
dit experiment

Slide 11 - Quizvraag

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het publiek
A
deze publiek
B
dit publiek

Slide 12 - Quizvraag

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de relatie
A
deze relatie
B
dit relatie

Slide 13 - Quizvraag

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het tekort
A
deze tekort
B
dit tekort

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Welk verwijswoord kun je gebruiken om naar het woord 'kat' te verwijzen?
A
die, deze
B
dat, dit

Slide 17 - Quizvraag

Welk verwijswoord kun je gebruiken om naar het woord 'katje' te verwijzen?
A
die, deze
B
dat, dit

Slide 18 - Quizvraag

Mijn vriendin, waarmee ik zou gaan shoppen, is ziek.
A
juist
B
fout

Slide 19 - Quizvraag

Fifa20 is een PS4-spel die net uitgekomen is.
A
juist
B
fout

Slide 20 - Quizvraag

Wij krijgen een kat ... uit het dierenasiel komt.
A
dat
B
die

Slide 21 - Quizvraag

Het paard .... ik naar de wedstrijd ga, is bruin.
A
met wie
B
waarmee

Slide 22 - Quizvraag

Lucas kreeg een handtekening van de zanger .... hij fan is.
A
van wie
B
waarvan

Slide 23 - Quizvraag

Ik eet het liefst melkchocola, ... vind ik lekkerder dan pure.
A
dat
B
die

Slide 24 - Quizvraag

Mijn buurjongen is iemand ... ik graag voetbal op straat.
A
waarmee
B
met wie

Slide 25 - Quizvraag

Ken jij mijn buurjongen?.... komt volgend jaar bij ons op school.
A
Dat
B
die

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Tekstslide

Aan de slag
Ga via Magister naar Nieuw Nederlands --> Planning -->
GPW4 --> opdr. verwijswoorden

Vragen? Stel ze!

Slide 28 - Tekstslide

Leerdoel
Je herkent verwijswoorden en kunt ze toepassen in een zin.

Slide 29 - Tekstslide