LJ2 DT5 week 4 verwijswoorden

Deeltaak 5 week 4
* Verwijswoorden
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Deeltaak 5 week 4
* Verwijswoorden

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Verwijswoorden
Waarom worden verwijswoorden gebruikt?
Omdat een tekst heel saai is als je telkens hetzelfde woord herhaalt.
Jan gaat naar school. Jan leert daar veel. Jan krijgt ook veel huiswerk...

Slide 3 - Tekstslide

Verwijswoorden
Welk verwijswoord je gebruikt, hangt ervan af of het woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. 
Hoe weet je dat?
HET-woorden zijn onzijdig - daarna krijg je HET/ ZIJN of DAT/DIT
DE- woorden kunnen mannelijk of vrouwelijk zijn
DE-woord (mannelijk) - daarna krijg je HIJ/HEM/ZIJN of DIE/DEZE

Slide 4 - Tekstslide

DE-woord (mannelijk) - daarna krijg je HIJ/HEM/ZIJN of DIE/DEZE
DE -woord (Vrouwelijk) - daarna krijg je ZIJ/ZE/HAAR of DIE/DEZE
* Onthoud dat concrete zaken (dingen die je vast kunt pakken, zoals een stoel bijna altijd mannelijk zijn en abstracte zaken, zoals de overheid bijna altijd vrouwelijk zijn. 

Slide 5 - Tekstslide

Woorden die in het meervoud staan krijgen als verwijswoorden ZE/ZIJ/ HEN/HUN of DIE/DEZE

LEER HET SCHEMA DAT IN JE BOEK STAAT OP PAGINA 82

WEET JE NIET OF EEN WOORD MANNELIJK, VROUWELIJK OF ONZIJDIG IS, CHECK HET WOORDENBOEK!

Slide 6 - Tekstslide

Verwijswoorden

Slide 7 - Tekstslide

Met wie of waarmee
- Met wie verwijst naar een persoon.
- waarmee verwijst naar een dier of ding.
* Het meisje, met wie ik naar de film ga, vind ik erg leuk.
* De hond, waarmee ik iedere week een stukje wandel, is van mijn buurvrouw. 
Dit geldt ook voor AAN WIE/ WAARAAN - OP WIE/WAAROP - VAN WIE/WAARVAN ENZ.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

We mogen niet op het voetbalveld, omdat .......... te drassig is.
A
die
B
dat
C
deze
D
hij

Slide 10 - Quizvraag

Marja heeft vorige week een trui gekocht en nu is ........ in de uitverkoop.
A
zij
B
het
C
die
D
dat

Slide 11 - Quizvraag

Vul in:
De jongen, ............ Janne verliefd is, heeft al een vriendin.

Slide 12 - Open vraag

Welk verwijswoord kun je gebruiken om naar het woord 'kat' te verwijzen?
A
die, deze
B
dat, dit

Slide 13 - Quizvraag

Welk verwijswoord kun je gebruiken om naar het woord 'katje' te verwijzen?
A
die, deze
B
dat, dit

Slide 14 - Quizvraag

Mijn vriendin, waarmee ik zou gaan shoppen, is ziek
A
juist
B
fout

Slide 15 - Quizvraag

Fifa20 is een PS4-spel die net uitgekomen is.
A
juist
B
fout

Slide 16 - Quizvraag

Het paard .... ik naar de wedstrijd ga, is bruin
A
met wie
B
waarmee

Slide 17 - Quizvraag

Lucas kreeg een handtekening van de zanger .... hij fan is
A
van wie
B
waarvan

Slide 18 - Quizvraag

Mijn buurjongen is iemand ... ik graag voetbal op straat
A
waarmee
B
met wie

Slide 19 - Quizvraag

Ik eet het liefst melkchocola, ... vind ik lekkerder dan pure.
A
dat
B
die

Slide 20 - Quizvraag

Ken jij mijn buurjongen?.... komt volgend jaar bij ons op school.
A
Dat
B
die

Slide 21 - Quizvraag