Flexles ( voltooid deelwoord)

Welkom!


Extra uitleg voltooid deelwoord.
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Welkom!


Extra uitleg voltooid deelwoord.

Slide 1 - Tekstslide

Planning

  • uitleg voltooid deelwoord
  • training met quizvragen

Doel: voltooid deelwoord goed schrijven


Slide 2 - Tekstslide

Basis: drie vormen
  • de persoonsvorm
  • het voltooid deelwoord
  • de infinitief => hele werkwoord

Slide 3 - Tekstslide

Basis: drie vormen
  • de persoonsvorm: Hij fietst/fietste naar school.
  • het voltooid deelwoord: Hij heeft een lang stuk gefietst.
  • de infinitief => hele werkwoord: Hij moet naar school fietsen.

Slide 4 - Tekstslide

Wanneer welke regel?
  • persoonsvorm tegenwoordige tijd: ik-vorm of ik-vorm + t
  • persoonsvorm verleden tijd: 't Kofschip X
  • voltooid deelwoord: 't Kofschip X
  • infinitief: het hele werkwoord

Slide 5 - Tekstslide

Eerste stap

Slide 6 - Tekstslide

Welke vorm waar?
Joey ...... (hebben) altijd bij dezelfde club .......... (voetballen).

  • de persoonsvorm
  • het voltooid deelwoord
  • de infinitief => hele werkwoord

Slide 7 - Tekstslide

Welke vorm waar?
Joey ...... (hebben) altijd bij dezelfde club .......... (voetballen).

  • eerste plek = de persoonsvorm
  • tweede plek = het voltooid deelwoord

Slide 8 - Tekstslide

Hoe schrijf je het vd?
Voetballen: gevoetballen, gevoetbald of gevoetbalt? 


Slide 9 - Tekstslide

Hoe schrijf je het vd?
Voetballen: gevoetballen, gevoetbald of gevoetbalt? 

  • Stam: voetballen => voetball
  • L zit niet in het 't kofschip X, dus d
  • Gevoetbald, want ik voetbal
De gevoetbalde wedstrijd (langer maken).


Slide 10 - Tekstslide

Welke vorm waar?
Bij een goal ...... (hebben) de spelers flink ....... (juichen).

  • de persoonsvorm
  • het voltooid deelwoord
  • de infinitief => hele werkwoord

Slide 11 - Tekstslide

Welke vorm waar?
Bij een goal ...... (hebben) de spelers flink ....... (juichen).

  • bij de eerste weer de persoonsvorm
  • bij de tweede het voltooid deelwoord

Slide 12 - Tekstslide

Hoe schrijf je het vd?
Juichen: gejuichen, gejuichd of gejuicht?


Slide 13 - Tekstslide

Hoe schrijf je het vd?
Juichen: gejuichen, gejuichd of gejuicht?

  • Stam: juichen => juich
  • ch zit in het 't kofschip X, dus t
  • Gejuicht
De toegejuichte spelers (langer maken).


Slide 14 - Tekstslide

Training
  • Je ziet steeds een meerkeuzevraag.
  • Kies het goede antwoord.
  • Heb je het goed? Gefeliciteerd!
  • Foutje gemaakt? Kijk in het schema werkwoordspelling achterin je boek en probeer uit te vinden waarom het anders geschreven moet worden.

Slide 15 - Tekstslide

Heb je me misschien niet
goed .....(horen)?
A
gehoord
B
gehoort
C
gehordt
D
gehoren

Slide 16 - Quizvraag

Ik was echt .... (verbazen),
toen je dat zei.
A
verbaast
B
verbaasd
C
verbaazd
D
verbaazt

Slide 17 - Quizvraag

Hij heeft die jongen weer ... (stompen).

A
gestompt
B
gestompd
C
gestomt
D
gestomd

Slide 18 - Quizvraag

Heb je je billen wel ....(afvegen)?

A
afgevegen
B
afgeveegt
C
afgeveegd
D
afvegen

Slide 19 - Quizvraag

Die kat heeft me ... (krabben).

A
gekrabt
B
gekrabd
C
gekrapt
D
gekrapd

Slide 20 - Quizvraag

Na de hete middag was het gras in onze tuin compleet ...(verschroeien).
A
verschroeit
B
verschroeid
C
verschroeidt
D
verschroeitd

Slide 21 - Quizvraag

Zij ...(geloven) mij niet.

A
gelooft
B
geloofd
C
geloofdt
D
looft

Slide 22 - Quizvraag

Het is toch ongelooflijk; dit ...(gebeuren) mij nu altijd!
A
gebeurtd
B
gebeurd
C
gebeurdt
D
gebeurt

Slide 23 - Quizvraag

Afsluiting
  • Ben je wijzer geworden?  Laat je het me weten?

Slide 24 - Tekstslide