De komma

De komma
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

De komma

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zoek de fout...

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zoek de fout

Waar ontbreekt de komma?
 

Wat doet dit met de betekenis van de zin? 

Slide 3 - Tekstslide

De komma ontbreekt in de titel. Het zou moeten zijn: 'Schiet op, Griekenland!'

 In de huidige vorm (zonder komma) betekent de zin eigenlijk dat je 15 jaar lang beschikbaar zou moeten zijn.

Bron: http://www.upcoming.nl/rick/657/16-hilarische-zinnen-met-vergeten-leestekens

Zoek de fout 

Waar ontbreekt de komma?

Wat doet dit met de betekenis van de zin?

Slide 4 - Tekstslide

De komma ontbreekt in de volgende zin:
'Ben je minimaal 15 jaar beschikbaar op twee avonden en op zaterdag.'
 
De komma moet achter '15 jaar'. Zo dus: Ben je minimaal 15 jaar, beschikbaar op twee avonden en op zaterdag?

 In de huidige vorm (zonder komma) betekent de zin eigenlijk dat je 15 jaar lang beschikbaar zou moeten zijn.


Leerdoelen
  • Je kunt uitleggen waarom je een komma plaatst in een zin.
  • Je kunt uitleggen wanneer je een komma plaatst en hierbij vijf situaties noemen. 
  • Je kunt in een zin herkennen of/waar een komma geplaatst moet worden.
  •  Je kunt een zin schrijven waarin je juist gebruik maakt van een komma. 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom gebruik je een komma?
  • Zodat de zin kloppend is. 
  • Om tijdens het lezen een korte pauze in te lassen voor de lezer. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je een komma? 
situaties

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tussen twee persoonsvormen in een zin die niet bij elkaar horen.

Als het goed is, komt Lindsey zo.

Toen ik naar school liep, zag ik een bankoverval. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tussen bijvoeglijke naamwoorden 


Wat heb jij een leuke, vrolijke lach.
 
Wat een grote, slimme meid is ze geworden. 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Tussen de delen van een opsomming in een zin. 
Als er tussen de laatste twee delen een voegwoord staat (en of of), schrijf je geen komma.

Wil je koffie, thee of iets anders?

Ik werk op maandag, dinsdag en vrijdag.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voor een signaalwoord
Ik sta morgen vroeg op, als ik goed slaap.

Ik moet gaan slapen, maar ik ben nog niet moe. 

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Als iemand met zijn naam wordt aangesproken.

Jeroen, kom je zo?

Anne, wil je het touw even aangeven?

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je een komma?
  • Tussen werkwoorden die niet bij hetzelfde gezegde horen
  • Tussen bijvoeglijke naamwoorden
  • Bij een opsomming
  • Voor signaalwoorden
  • Na een naam, aanhef of uitroep

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom plaats je een komma in een zin?

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer plaats je een komma in de zin? Noem vijf redenen

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Herschrijf de volgende zinnen en plaats de komma op de juiste plek. 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik heb dat T-shirt in het rood groen geel en zwart gekocht

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je morgen niet langs komt hoef ik je nooit meer te zien.

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Jasper mag ik het zout?

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De komma's in onderstaande zin zijn juist geplaatst.
'Die vervelende, saaie, en lange les was gelukkig snel voorbij.'
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De komma's in onderstaande zin zijn juist geplaatst.
'Deze les duurt veel te lang, maar na dit uur zijn we uit.'
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tussen twee persoonsvormen zet je een komma.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

komma
A
Ik hou van chocolade, dropjes, spekjes en koekjes.
B
Ik hou van chocolade dropjes spekjes en koekjes.
C
Ik hou van chocolade , dropjes, spekjes, en koekjes.
D
Ik hou van chocolade , dropjes spekjes en koekjes.

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar komt de komma?
A
Ik wil graag leren maar, ik heb geen tijd.
B
Ik wil graag leren maar ik, heb geen tijd.
C
Ik wil graag leren, maar ik heb geen tijd.
D
Ik wil graag leren maar ik heb geen tijd.

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar komt de komma?
A
Ik ben ziek want, ik at mosselen.
B
Ik ben ziek, want ik at mosselen.

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar of niet waar?
Voor 'maar'- 'want' altijd een komma.
A
waar
B
niet waar

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar moet de komma?
Toen ze sliepen lagen ze stil.
A
er is geen komma
B
na Toen
C
na sliepen
D
na lagen

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar moet de komma?
A
Als jij een film uitzoekt maak, ik het eten klaar.
B
Als jij een film uitzoekt maak ik het eten klaar.
C
Als jij een film uitzoekt, maak ik het eten klaar.
D
Als jij een film, uitzoekt maak ik het eten klaar.

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar moet de komma?
A
Ik rijd te hard want ik heb haast.
B
Ik rijd te hard, want ik heb haast.
C
Ik rijd te hard want ik heb haast.
D
Ik rijd te hard want, ik heb haast.

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Check leerdoelen
  • Je kunt uitleggen waarom je een komma plaatst in een zin.
  • Je kunt uitleggen wanneer je een komma plaatst en hierbij vijf situaties noemen.
  • Je kunt in een zin herkennen waar de komma geplaatst moet worden.
  •  Je kunt een zin schrijven waarin je juist gebruik maakt van een komma. 

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies