herhaling h1

herhaling h1
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

herhaling h1

Slide 1 - Tekstslide

Wat is consumeren?
A
Consumeren is het kopen producten (om daarna te gebruiken) om in je behoeften te kunnen voorzien.
B
Consumeren is het gebruiken om je behoeften te kunnen voorzien.
C
Consumeren is het kopen van goederen om je behoeften te kunnen voorzien

Slide 2 - Quizvraag

Maikel tennist op internationaal niveau. Hij wint regelmatig prijzen die hem veel geld opleveren. Daarnaast heeft hij een parttime baan in de ICT-sector.

Is een tennisracket voor Maikel een primaire, normale of luxe behoefte? Leg je antwoord uit.

Slide 3 - Open vraag

Stelling I: Een behoefte is iets wat je graag wilt hebben of nodig hebt.
Stelling II: Bij consumeren maak je goederen om te verkopen.


A
Alleen stelling I is juist.
B
Alleen stelling II is juist.
C
Alleen stelling I is juist en stelling II is onjuist.
D
Alleen stelling I is onjuist en stelling II is juist.

Slide 4 - Quizvraag

Jonah zit op schermen en zwemmen. Schermen kost hem € 27,50 per maand. Een zwemabonnement kost hem € 6,75 per week.

Welke sport is het duurste? Leg je antwoord uit met een berekening.

Slide 5 - Open vraag

Uitgaven aan elektriciteit en water zijn voorbeelden van:
A
incidentele uitgave
B
Vaste lasten
C
dagelijkse uitgave

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een overdrachtsinkomen?
A
Inkomen zonder dat je er een directe tegenprestatie voor levert.
B
Inkomen dat je er een directe tegenprestatie voor levert.

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een begroting?
A
Overzicht van je inkomsten
B
overzicht van je uitgave
C
Een overzicht van verwachte inkomsten en uitgaven over een bepaalde periode.

Slide 8 - Quizvraag

Wat kun je aflezen van de budgetlijn?
A
Je kunt aflezen dat je met jouw budget 9 keer kunt lunchen of 3 keer kunt dineren, maar ook dat er combinaties mogelijk zijn.
B
Je kunt aflezen dat je met jouw budget 9 keer kunt lunchen
C
Je kunt aflezen dat je met jouw budget f 3 keer kunt dineren.

Slide 9 - Quizvraag

Bekijk de budgetlijn lunchen en dineren. Het budget is € 82,50.

Hoeveel kost een diner?
A
€ 27,50
B
9,17

Slide 10 - Quizvraag

Vul het juiste begrip in. Kies uit: consumeren, diensten, zelfvoorziening, alternatief aanwendbaar.

Om in onze behoeften te voorzien kunnen we niet-tastbare-activiteiten kopen. Dit noemen we ............. Het kopen van goederen voor eigen gebruik noemen wij ..........................................
Bij het vervullen van onze behoeften maken wij keuzes, wij kunnen naar de film gaan of naar een feest, wij kunnen een broek of een boek kopen. Onze middelen zijn...........................

Als wij zelf een broek maken in plaats van te kopen dan zijn noemen wij dat zelfvoorziening 0,5 pt..

Slide 11 - Open vraag