W14 1G1 NE GRAMMATICA FICTIE

Week 14
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Week 14

Slide 1 - Tekstslide

Opzet week 14 - 5 t/m 9 april
Les 1: Fictie (online)
  • Tijd
Les 2/3: Fictie
  • Personages en thema
Les 4: Fictie
  • Beoordelen
Les 5: LessonUp (thuis)
  • Werken aan de weektaken




Slide 2 - Tekstslide

Boekentoets

woensdag - 14 april

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
Deze week oefen je met:
  • het analyseren van een fictief verhaal.
  • het schrijven van een beoordeling van een fictief verhaal.
  • het benoemen van innerlijke en uiterlijke kenmerken bij een personage.

Slide 4 - Tekstslide

Les 1
Fictie
  • Tijd

Lees eerste de theorie in het boekje fictie rustig en geconcentreerd door. Neem daarna de rest van de LessonUp door.

        

Slide 5 - Tekstslide

Tijd
Elk boek speelt zich af in een bepaalde periode van de geschiedenis; aan voorwerpen (postkoets, harnas, pruik, platenspeler, mobiele telefoon), omgangsvormen en taalgebruik kun je herkennen in welke historische tijd het verhaal zich afspeelt.

Slide 6 - Tekstslide

Tijd

Een verhaal kan in de chronologische volgorde verteld worden: in de volgorde waarin alles gebeurd is. 

De meeste schrijvers vertellen hun verhalen juist niet in chronologische volgorde. Zij spelen als het ware met de tijd.

Slide 7 - Tekstslide

Tijd
De schrijver kan op verschillende manieren met de tijd spelen:

• Met een tijdsprong slaat de schrijver een stuk tijd over. Je kunt tijdsprongen soms herkennen aan formuleringen als: de volgende dag …; een paar uur/ dagen/maanden later ….
• Ook kan de schrijver iets vertellen wat eerder is gebeurd. Je noemt dat een flashback, een sprong terug in de tijd. Door zo’n terugblik krijg je als lezer vaak meer informatie over een persoon en kun je beter begrijpen hoe hij tot zijn daden gekomen is.
• Een flashforward is een sprong vooruit in de tijd. De schrijver vertelt iets wat in de toekomst zou kunnen gebeuren. Zo’n vooruitwijzing zorgt voor spanning, omdat de lezer wil weten of zijn vermoeden juist is.

Slide 8 - Tekstslide

Les 2/3
Fictie
  • Personages en thema
       

Slide 9 - Tekstslide

Thema
Het hoofdonderwerp van het verhaal noem je het thema. Het thema moet het verhaal samenvatten:
  • familie
  • liefde
  • eenzaamheid
  • opgroeien
  • dood

Slide 10 - Tekstslide

Thema

Het thema kan expliciet (duidelijk) in het verhaal worden aangegeven. Vaker komt het thema impliciet (niet duidelijk) in het verhaal naar voren. Jij - de lezer - moet zelf het thema vinden door te kijken naar het gedrag van de personages, de gebeurtenissen in het verhaal en de afloop van het verhaal.

Slide 11 - Tekstslide

Les 4
Fictie
  • Personages en beoordelen

Het stencil met alle theorie vind je in Magister > Studiewijzer > Fictie > Boekentoets personages, perspectieven, tijd en mening

Slide 12 - Tekstslide

Personages
In een verhaal zijn niet alle personen even belangrijk. Er zijn hoofdpersonen en bijfiguren.


Voor de hoofdpersonen geldt:
• Ze worden uitgebreid beschreven, zodat je goed met ze kunt meeleven.
• Je komt veel te weten over hun innerlijk: gedachten, gevoelens, verlangens, dromen, wensen, angsten.
• Ze reageren niet altijd hetzelfde en zijn dus niet voorspelbaar: soms doen ze dappere dingen, maar zijn ze tegelijkertijd doodsbang.
• Hun karakter kan zich in de loop van het verhaal ontwikkelen: je leert ze steeds beter kennen door wat ze zeggen, denken en doen.

Slide 13 - Tekstslide

Personages
In een verhaal zijn niet alle personen even belangrijk. Er zijn hoofdpersonen en bijfiguren.


Voor de bijfiguren geldt:
• Ze worden eenvoudig beschreven.
• Hun uiterlijk krijgt de meeste aandacht: gezichtsuitdrukking, houding, kleding.
• Soms zijn ze aan hun uiterlijk direct herkenbaar en hebben ze maar één
eigenschap.
• Schurken zien er gemeen uit en hebben een gemeen en slecht karakter.
• Helden zien er stoer uit en zijn sterk en nooit bang.


Slide 14 - Tekstslide

Personages
Typen en karakters

Helden en schurken zijn vaak gemakkelijk te herkennen. De held heeft goede manieren, de schurk slechte. De held is dapper en vecht de strijd uit in een ‘eerlijk’ tweegevecht. De schurk is laf en schiet zijn tegenstander in de rug. Een personage dat snel herkenbaar is en simpel is uitgebeeld, heet een ‘type’.



Slide 15 - Tekstslide

Personages
Uiterlijk

Onder het uiterlijk van een personage verstaan we:
- leeftijd, lichaamsbouw, haarkleur, kleding
- gedrag: betrouwbaar-onbetrouwbaar, chaotisch-precies
- relatie tot andere personages: broer-zus, vader-zoon, held-schurk




Slide 16 - Tekstslide

Personages
Innerlijk

Met het innerlijk bedoelen we alle gedachten en gevoelens van een personage: dingen die je niet aan de buitenkant kunt zien. Juist de beschrijving van het innerlijk geeft kleur aan een personage. Je leert zijn drijfveren en afwegingen kennen. Daardoor begrijp je het gedrag van een personage steeds beter.





Slide 17 - Tekstslide

Perspectief
Jij weet van jezelf wat je denkt en voelt. Van andere mensen weet je dat alleen als zij dat aan jou vertellen. In een verhaal is dat net zo.

Als een verhaal in de ik-vorm is geschreven, weet je alleen van de ik-persoon
wat hij ziet, denkt en voelt. Van de andere personen weet je dat niet. Er is dan
sprake van een ik-perspectief. Bij verhalen met een ik-perspectief kun je vaak goed met de hoofdpersoon meeleven.


Slide 18 - Tekstslide

Perspectief
Een verhaal kan ook in de hij/zij-vorm zijn geschreven. Er is dan een
personaal perspectief of er is een alwetende verteller.
• Bij een personaal perspectief weet je alleen van de hoofdpersoon wat hij ziet, denkt en voelt; van de bijfiguren weet je dat niet.
• Als je van meerdere personages weet wat zij zien, denken en voelen, heb je te maken met een alwetende verteller. Deze verteller kan soms zelfs in de toekomst kijken: Toen Anton ’s ochtends wakker werd, wist hij nog niet wat voor ramp hem die middag zou overkomen.



Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Les 2

Werk aan de weektaken.


Slide 21 - Tekstslide

Taken
Fictie (inleveren via LessonUp)
o Fictie: opdracht 2, 8, 9 en 10 (blz. 155-157)
o Fictie: opdracht 5, 6, 8 en 9 (blz. 161)

Werk verder zelfstandig aan de oefeningen in het boekje van fictie. Dit boekje heb je eerder al ontvangen.


Slide 22 - Tekstslide

Lever via een foto de uitwerkingen van jouw weektaken in.

Slide 23 - Open vraag

Weektaak 14 afgerond

Slide 24 - Tekstslide