W10 1G1 NE GRAMMATICA TOETS + FICTIE

Week 10
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met tekstslides en 7 videos.

Onderdelen in deze les

Week 10

Slide 1 - Tekstslide

Opzet week 10 - 8 t/m 12 maart
Les 1: Grammatica (online)
  • Lesstof herhalen toets
Les 2: LessonUp (thuis)
  • Werken aan de weektaken
Les 3: Grammatica (online)
  • Toets
Les 4: Fictie
  • Personages, perspectieven




Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Deze week oefen je met:
  • het benoemen van de volgende zinsdelen: pv, ow, wg, lv en mv
  • het benoemen van de gezegde: hww, zww
  • het analyseren van een fictief verhaal.

Slide 3 - Tekstslide

Hoofdstuk 2
Grammatica
  • §20 - Persoonsvorm en onderwerp (blz. 82-85)
  • §21 - Soorten werkwoorden en werkwoordelijk gezegde (blz. 86-88)
  • §22 - Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp (blz. 90-93)
  • §23- §24  fictie
  • §27- §28  taalverzorging

        

Slide 4 - Tekstslide

Samenvatting
Hoe maak je een goede samenvatting voor grammatica?
  1. Bepaal welke paragrafen je moet leren.
  2. Neem voor elke paragraaf een lege pagina in je schrift of een leeg blaadje.
  3. Schrijf bovenaan de pagina de paragraaf en de bladzijde van het boek, bijvoorbeeld:                §20 - Persoonsvorm en onderwerp (blz. 82-85)
  4. Noteer vervolgens de regels die horen bij de paragraaf? Beantwoord daarvoor de volgende vragen:
    - Wat is .... (bijvoorbeeld: persoonsvorm)?
    - Hoe herken ik .... (bijvoorbeeld: het onderwerp)?
  5. Geef bij alle regels een duidelijke uitleg. Gebruik in de uitleg meerdere voorbeelden om jouw uitleg duidelijk te krijgen.

Slide 5 - Tekstslide

§22 - Meewerkend voorwerp (blz. 92)
Het meewerkend voorwerp
  • iemand die iets krijgt
  • iemand voor wie iets wordt gedaan

Om het meewerkend voorwerp te vinden stel je de volgende vraag:
  • Aan / voor wie/wat + wg + ow + lv?
  • De makelaar |gaf |de koper |drie dagen bedenktijd.
          ow              pv/wg       mv                       lv

Als er geen 'aan' of 'voor' in het zinsdeel staat, moet je het erbij kunnen denken.
  • Sanne is (aan) mij een cadeau schuldig.
  • Hij schenkt (voor) haar een glas cola in.






Voorbeeld samenvatting
1. Bovenaan staat de lesstof
2. Je gebruikt een lege pagina voor dit onderwerp.
3. De uitleg van het meewerkend voorwerp en de regels zijn duidelijk genoteerd.
4. Bij de regels en de uitleg zijn meerdere voorbeelden gegeven.

5. Het helpt om nog een keer naar de gemaakte opdrachten te kijken, zodat je de zinnen kunt gebruiken als extra voorbeelden.

Slide 6 - Tekstslide


Gezegde
  • zelfstandig werkwoord
  • hulpwerkwoord

Zinsdelen
  • persoonsvorm
  • onderwerp
  • werkwoordelijk gezegde
  • lijdend voorwerp
  • meewerkend voorwerp

Slide 7 - Tekstslide

Leer en oefen voor de toets!

Zie volgende dia voor extra oefeningen.

Slide 8 - Tekstslide

Extra oefenen

Slide 9 - Tekstslide

Grammatica
  • §20 - Persoonsvorm en onderwerp (blz. 82-85)
  • §21 - Soorten werkwoorden en werkwoordelijk gezegde (blz. 86-88)
  • §22 - Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp (blz. 90-93)

       

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Slide 12 - Video

Slide 13 - Video

Slide 14 - Video

Slide 15 - Video

Slide 16 - Video

Les 
Fictie
  • Helden en schurken
  • Personages 


Slide 17 - Tekstslide

Personages
In een verhaal zijn niet alle personen even belangrijk. Er zijn hoofdpersonen en bijfiguren.


Voor de hoofdpersonen geldt:
• Ze worden uitgebreid beschreven, zodat je goed met ze kunt meeleven.
• Je komt veel te weten over hun innerlijk: gedachten, gevoelens, verlangens, dromen, wensen, angsten.
• Ze reageren niet altijd hetzelfde en zijn dus niet voorspelbaar: soms doen ze dappere dingen, maar zijn ze tegelijkertijd doodsbang.
• Hun karakter kan zich in de loop van het verhaal ontwikkelen: je leert ze steeds beter kennen door wat ze zeggen, denken en doen.

Slide 18 - Tekstslide

Personages
In een verhaal zijn niet alle personen even belangrijk. Er zijn hoofdpersonen en bijfiguren.


Voor de bijfiguren geldt:
• Ze worden eenvoudig beschreven.
• Hun uiterlijk krijgt de meeste aandacht: gezichtsuitdrukking, houding, kleding.
• Soms zijn ze aan hun uiterlijk direct herkenbaar en hebben ze maar één
eigenschap.
• Schurken zien er gemeen uit en hebben een gemeen en slecht karakter.
• Helden zien er stoer uit en zijn sterk en nooit bang.


Slide 19 - Tekstslide

Personages
Typen en karakters

Helden en schurken zijn vaak gemakkelijk te herkennen. De held heeft goede manieren, de schurk slechte. De held is dapper en vecht de strijd uit in een ‘eerlijk’ tweegevecht. De schurk is laf en schiet zijn tegenstander in de rug. Een personage dat snel herkenbaar is en simpel is uitgebeeld, heet een ‘type’.



Slide 20 - Tekstslide

Personages
Uiterlijk

Onder het uiterlijk van een personage verstaan we:
- leeftijd, lichaamsbouw, haarkleur, kleding
- gedrag: betrouwbaar-onbetrouwbaar, chaotisch-precies
- relatie tot andere personages: broer-zus, vader-zoon, held-schurk




Slide 21 - Tekstslide

Personages
Innerlijk

Met het innerlijk bedoelen we alle gedachten en gevoelens van een personage: dingen die je niet aan de buitenkant kunt zien. Juist de beschrijving van het innerlijk geeft kleur aan een personage. Je leert zijn drijfveren en afwegingen kennen. Daardoor begrijp je het gedrag van een personage steeds beter.





Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

leerstof van de toetsweek
Grammatica - leren voor de toets!
  • Maak een samenvatting van alle lesstof voor de toets.
§20 - Persoonsvorm en onderwerp (blz. 82-85)
§21 - Soorten werkwoorden en werkwoordelijk gezegde (blz. 86-88)
§22 - Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp (blz. 90-93)

Fictie
  • personages
  • helden en schurken
  • Taalverzorging


Slide 24 - Tekstslide

Weektaak 10 afgerond

Slide 25 - Tekstslide