WW-spelling vdw

Nederlands 2-3
Wat gaan we doen deze lessen?
  1. Werkwoordspellingtestje 
  2. Voltooid deelwoord uitleggen
  3. Engelse werkwoorden
  4. Opdrachten boek 
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands 2-3
Wat gaan we doen deze lessen?
  1. Werkwoordspellingtestje 
  2. Voltooid deelwoord uitleggen
  3. Engelse werkwoorden
  4. Opdrachten boek 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Link

DOEL

VOLTOOID DEELWOORD

- je kunt voltooide deelwoorden correct spellen



Slide 3 - Tekstslide

VOLTOOID DEELWOORD

Je weet hoe je de persoonsvorm vindt en schrijft. Naast de persoonsvorm kunnen er nog meer werkwoorden in het zin staan, bijvoorbeeld een VOLTOOID DEELWOORD (vd).


Als er een voltooid deelwoord in de zin staat, is de pv meestal een vorm van zijn, hebben of worden.

Slide 4 - Tekstslide

VOLTOOID DEELWOORD

VB: Het vliegtuig is op Schiphol geland. 

pv= is

vd= geland


VB: Robin heeft geen straf gekregen.

pv=heeft

vd=gekregen

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het voltooid deelwoord in de volgende zin:
Karin is naar Zaandam verhuisd.

Slide 6 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord in de volgende zin:
Mijn vriendin heeft haar kamer alweer veranderd.

Slide 7 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord in de volgende zin:
Waarom heb jij hem geloofd?

Slide 8 - Open vraag

voltooid deelwoord kort samengevat

Een voltooid deelwoord begint vaak met be-, ge-, ver- of ont-.


Een voltooid deelwoord eindigt op:

  • -d
  • -t
  • -en

Slide 9 - Tekstslide

voltooid deelwoord kort samengevat

Een zwak werkwoord eindigt op een -d of een -t.

Als je niet weet of het voltooid deelwoord op een -t of een -d eindigt, dan kun je het langer maken (in de verleden tijd).

  • Ik heb gerend. (want rende)
  • Ik heb gefietst. (want fietste)
  • Ik heb gepakt. (want pakte)


Uiteraard kun je ook 't kofschip gebruiken om te weten hoe je het voltooid deelwoord schrijft.

Slide 10 - Tekstslide

voltooid deelwoord kort samengevat

Een voltooid deelwoord van een sterk werkwoord is makkelijker om te schrijven, maar misschien moeilijker om te onthouden.


  • gelopen
  • geslapen
  • bedrogen

Slide 11 - Tekstslide

Mijn broertje heeft heel lang (geloven) dat spoken bestaan.

Slide 12 - Open vraag

De broodjes in de kantine zijn altijd dik (beleggen).

Slide 13 - Open vraag

De gevallen soldaat werd (herdenken).

Slide 14 - Open vraag

De invaldocent heeft over het algemeen goed (lesgeven).

Slide 15 - Open vraag

Bowiens kamer wordt opnieuw (inrichten).

Slide 16 - Open vraag

Tinca heeft de vakantiefoto's perfect (afdrukken).

Slide 17 - Open vraag

Lesdoel
Aan het einde van de les weet je hoe je Engelse werkwoorden moet vervoegen.

Waarom?  Omdat wij veel werkwoorden gebruiken uit de Engelse taal.

Slide 18 - Tekstslide

Engelse werkwoorden
Je spelt ze in principe hetzelfde als de Nederlandse werkwoorden, namelijk:
TT
Ik vorm - Ik vorm + t - hele werkwoord

VT
Ik vorm + te/ten - Ik vorm + de/den ('t ex kofschip)

VDW
't ex kofschip

Slide 19 - Tekstslide

Engelse werkwoorden TT
  • Soms haal je -n van het werkwoord af om de ik-vorm te krijgen.

racen - ik race (niet: ik rac) - hij racet 
timen - ik time (niet: ik tim) - hij timet


Slide 20 - Tekstslide

Engelse werkwoorden VT
  • Bij verleden tijd kijk je naar de laatste letter van de stam. 
  • 't ex kofschip
  • Ja? + te(n)
  • Nee? + de(n)

racen -> racete(n)
timen -> timede(n)

Slide 21 - Tekstslide

Engelse werkwoorden
  • Soms schrijf je twee medeklinkers om duidelijk te maken dat een woord op z'n Engels uitgesproken wordt.
Je zegt (Engelse uitspraak):
paintballen - ik paintball - hij paintballt
passen - ik pass - hij passt

Maar het is (Nederlandse uitspraak):
grillen - ik gril - hij grilt
stressen - ik stres - hij strest

Slide 22 - Tekstslide

Engelse werkwoorden

Hij ...(racen - vt).
A
Hij racte.
B
Hij racette.
C
Hij racde.
D
Hij racete.

Slide 23 - Quizvraag

Engelse werkwoorden

Hij heeft de bal over het net (smashen).
A
gesmasht
B
gesmashed
C
gesmashet
D
gesmashd

Slide 24 - Quizvraag

Engelse werkwoorden

Wij hebben (paintballen)
A
gepaintbald
B
gepaintballd

Slide 25 - Quizvraag

Engelse werkwoorden

Jij (stressen-tt)
A
stresst
B
strest
C
stresd
D
stressd

Slide 26 - Quizvraag

Engelse werkwoorden

Hij (lunchen-vt)
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 27 - Quizvraag

Engelse werkwoorden

Jij (deleten-tt)
A
deletet
B
delet
C
deletete
D
delete

Slide 28 - Quizvraag

Engelse werkwoorden

Hij (timen - vt)
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 29 - Quizvraag

Engelse werkwoorden

Ik heb al die oude contacten (vdw)


A
gedelete
B
gedeleted
C
gedeletet

Slide 30 - Quizvraag

Opdrachten maken
1, 2 op blz. 282
4 op blz. 283
1, 2, 3 op blz. 286

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide