2021 voorbereiding CE alles bij elkaar! deel 1

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
nederlands LessonUpMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Ik weet wat ik van het CE kan verwachten
A
ja
B
nee

Slide 2 - Quizvraag

Centraal examen
- maak je op de computer
- duurt 90 minuten
- je krijgt 1 cijfer
- dit telt voor 50% van je cijfer voor Nederlands


Slide 3 - Tekstslide

Wat houdt het CE in?
Twee taalvaardigheden
- Lezen
- Kijken en Luisteren (en vragen lezen)
- ongeveer 8 onderdelen
- leesteksten en kijk-/luisterteksten

Slide 4 - Tekstslide

Nu even alle theorie hoofdstukken van taalblokken op een rijtje

En hier komen natuurlijk vragen over 🤣

1. Tekstdoelen en tekstsoorten
2. Onderwerp en hoofdgedachte
3. inleiding, kern en slot
4. Samenhang
5. Hoofd- en bijzaken
6. Argumenteren
7. Evalueren
8. Samenvatten

Slide 5 - Tekstslide

Ook vragen over
- Feiten en meningen, standpunten, argumenteren
- Drogredenen herkennen
- informatie toepassen
- betrouwbaarheid van een tekst

Slide 6 - Tekstslide

H1. Tekstdoel

Slide 7 - Tekstslide

H1. Wat is het belangrijkste doel van de schrijver? De lezer informeren over...
A
het nut van een nationale begroeting
B
zijn eigen ervaringen met mensen groeten
C
de verschillende manieren van groeten

Slide 8 - Quizvraag

H1. Een recensie is een ....
A
informatieve tekst
B
informatieve tekst
C
overtuigende tekst
D
amuserende tekst

Slide 9 - Quizvraag

H2. Het verschil tussen de hoofdgedachte en het onderwerp van een tekst is te vinden in:
A
de lengte van het antwoord
B
de hoofgedachte is vrijwel gelijk aan het onderwerp
C
Het onderwerp bepaalt de hoofdgedachte
D
Het zijn totaal andere aspecten

Slide 10 - Quizvraag

H.3 Inleiding, kern en slot
Wat is een lead?
A
Een korte samenvatting
B
Een samenvattende inleiding
C
Een samenhangende inleiding
D
Het geeft de bron van de illustraties weer.

Slide 11 - Quizvraag

H3. De opbouw van een tekst

Slide 12 - Tekstslide

Hoe begint de schrijver de tekst?
A
hij geeft een aantal nuttige tips
B
Hij maakt een probleem duidelijk
C
Hij noemt een aantal persoonlijke ervaringen

Slide 13 - Quizvraag

H4. Samenhang
Verwijswoorden, maar vooral ook signaalwoorden. 'Maar' is een...
A
tegenstelling (signaalwoord)
B
verwijst naar het tweede deel van de zin
C
voorbeeld van een toelichting (signaalwoord)
D
verwijzing naar iets wat nog gezegd moet worden.

Slide 14 - Quizvraag

Hoe werkt de architectuur van ons geheugen?

het aanleggen van verbanden, ook tijdens het leren

Slide 15 - Tekstslide

stel er is geen verband
dan onthoud je een stuk minder.. kijk maar naar het volgende filmpje!

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

H5. Hoofdzaken en bijzaken
Wat is ->niet<- waar?
A
een tekst moet zonder bijzaken goed te begrijpen zijn.
B
De hoofdgedachte per alinea is de hoofdzaak
C
Bijzaken geven vooral extra toelichting
D
Bijzaken zijn sterk genoeg om zonder de hoofdzaak te kunnen

Slide 18 - Quizvraag

H6. Argumenteren
Objectieve teksten kenmerken zich door (meerdere antwoorden zijn goed)
A
feitelijkheden
B
(meerdere)aangehaalde bronnen
C
verschillende meningen
D
Duidelijke stempel van de auteur

Slide 19 - Quizvraag

H6 Drogredenen wordt ook wel aangeduid als:
A
redeneringen die vrij droog worden gepresenteerd
B
argumentatie die te weinig wordt onderbouwd
C
onjuiste argementatie
D
redenen die te veel voor de hand liggen.

Slide 20 - Quizvraag

H7. Evalueren
A
heeft te maken met betrouwbaarheid
B
heeft te maken met terugkijken en verbeteren
C
heeft te maken met beoordelen van waarde
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 21 - Quizvraag

H8. Samenvatten
Wat heb je nodig om goed te kunnen samenvatten
A
kijk naar titel, plaatjes en tussenkopjes
B
doorgaans geeft het slot voldoende informatie
C
globaal lezen en het onderwerp goed bepalen
D
tekstdoel, tekstsoort, onderwerp, hoofdgedachte, samenhang

Slide 22 - Quizvraag

H8. Een tekst samenvatten

Slide 23 - Tekstslide

H8.
Wat is de beste samenvatting van deze alinea?
A
Bouwvakker doen tegenwoordig minder fysiek werk
B
Er zijn verschillende oorzaken voor het overgewicht
C
Het werk van bouwvakkers is zwaar

Slide 24 - Quizvraag