Introductieles klas 2P/G

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

H. 1.5 - Spelling
p. 31


Tegenwoordige en verleden tijd van werkwoorden


Slide 2 - Tekstslide

Tegenwoordige en verleden tijd
Als een werkwoord in de 'tegenwoordige tijd' staat, dan weet je dat het nu (en soms ook in de toekomst) gebeurt.

Als een werkwoord in de 'verleden tijd' staat, dan weet je dat het al gebeurd is.

Even oefenen...

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Aan de slag..
Opdracht 4en 5 op blz. 32
Tijd: 10 min

Slide 5 - Tekstslide

Hoofdletters
Begin van de zin:
- Als de zin met een apostrof begint, krijgt het tweede woord een hoofdletter.
- Begint de zin met een cijfer, krijgt de zin GEEN hoofdletter. 

Tussenvoegsels:
- Als er een naam of voorletters bijstaan krijgt het tussenvoegsel geen hoofdletter. 
- Als er GEEN naam of voorletters bijstaan, krijgt het tussenvoegsel WEL een hoofdletter.

Feestdagen:
- Namen van feestdagen schrijf je met een hoofdletter.
- Afleidingen van feestdagen schrijf je ZONDER hoofdletter.  

Merknamen, namen van heilige personen, landen, steden, titels van boeken, films etc. schrijf je met een hoofdletter.

Let op: seizoenen, maanden, tijdperken schrijf je allemaal ZONDER hoofdletter.

Slide 6 - Tekstslide

Met of zonder hoofdletter?
A
aardrijkskunde
B
Aardrijkskunde

Slide 7 - Quizvraag

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Kerstcadeau
B
kerstcadeau

Slide 8 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletter?
A
December
B
december

Slide 9 - Quizvraag

Wat heeft geen hoofdletter?
A
Engels
B
Amsterdamse
C
Noorden
D
Peugeot

Slide 10 - Quizvraag

Hoofdletters
Waar staan de hoofdletters goed?
A
dhr. van Leeuwen
B
Stef van Leeuwen
C
stef van Leeuwen
D
Stef Van leeuwen

Slide 11 - Quizvraag

Gebiedende wijs

  • Bevel
  • Stam van werkwoord: Loop daarheen!
  • Geen onderwerp bij gebiedende wijs!

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag
Opdracht 3 en 4 op blz. 75 en 76

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Overtuigen

Slide 15 - Woordweb

Module schrijven

Slide 16 - Tekstslide

Overtuigende tekst
Wat staat er in een overtuigende tekst?


  • standpunt
  • argumenten


Slide 17 - Tekstslide

Overtuigende tekst
A
De schrijver wil de lezer informeren.
B
In een overtuigende tekst staan feiten.
C
Een lesboek is een overtuigende tekst.
D
De schrijver overtuigt lezer van mening .

Slide 18 - Quizvraag

Module schrijven
Opdracht 1

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Module schrijven
Opdracht 2

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Casus 1

Slide 23 - Tekstslide