peuterfase

Wat weet je of waar denk
je aan bij peuters?
1 / 40
volgende
Slide 1: Woordweb
VerzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Wat weet je of waar denk
je aan bij peuters?

Slide 1 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

1.1.1 Motoriek
Peuters zijn lichamelijk erg actief. Vooral de grove motoriek ontwikkelt zich snel. . In de beginfase van de peutertijd zet het kind zijn eerste stapjes. Al snel daarna leert hij goed lopen, huppelen en springen. Wat betreft de fijne motoriek leren peuters bijvoorbeeld tekenen en later knippen en plakken.

Peuters bewegen veel, waardoor het belangrijk is om ze goed in de gaten te houden. Zoals je in periode 1 hebt geleerd, is het aanleren van motorische vaardigheden voor een groot deel gebaseerd op rijpingsprocessen. Daar wordt een vraag over gesteld in Lesson up

Wat heeft ''rijp zijn'' te maken
met het aanleren van deze motorische vaardigheden

Slide 5 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Peuters zijn heel ondernemend en zien weinig gevaar. Dat is goed, want juist die nieuwsgierigheid zorgt ervoor dat de peuter zich ontwikkelt en elke dag nieuwe dingen leert. Doordat peuters weinig gevaar zien, moet je ze dus goed in de gaten houden, want voor je het weet gaat het mis. Let wel op dat je niet meer verbiedt dan nodig is. Als het kind steeds hoort ‘nee’ of ‘niet doen’, raakt hij geprikkeld en wordt hij vervelend. Ouders zijn vaak geneigd om hun kind tegen vallen te beschermen, maar het kan geen kwaad om de peuter te laten ervaren dat het vallen pijn kan doen. Zorg dat je zoveel mogelijk dingen die echt gevaar opleveren buiten het bereik houdt van de peuter. Door het kind te laten ontdekken, voorkom je dat het angstig wordt en niet meer zelf de wereld durft te ontdekken. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Cognitieve ontwikkeling = verstand

Slide 10 - Tekstslide

Gemiddeld kent een kind van 1,5 jaar zo’n 20 tot 50 woorden. Vanaf ongeveer 2 jaar kan een kind zinnen maken die bestaan uit meerdere woorden. Eerst maakt een kind tweewoord zinnen zoals ‘pop stout’ of ‘ poes eten’. Na een tijdje kan een kind driewoord zinnen maken zoals ‘poes pijn nu’ of ‘ik nee eten’. Zodra een kind driewoord zinnen kan gebruiken gaat het heel snel met de taalontwikkeling. De taal van een peuter kan heel grappig zijn, omdat hij of zij zelf woorden bedenkt. Hij heeft het bijvoorbeeld over pappakip (haan). Een kind kan ook gaan begrijpen wat langere zinnen betekenen. ‘Eet je brood eens op’ kan een opdracht zijn die een peuter goed begrijpt. Peuters zijn ook heel nieuwsgierig, ze stellen daarom veel ‘waarom’-vragen. Het is belangrijk om peuters een taalrijke omgeving aan te bieden. 

Hoe kun je de taal van een peuter stimuleren?

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Dit kan je doen door hardop te vertellen wat er gebeurt. Ook interactief voorlezen draagt bij aan de taalontwikkeling van jonge kinderen.

Slide 13 - Tekstslide

1.2.2 Exploratiedrang
Zodra een kind leert kruipen, wil hij de wereld ontdekken. Dit noem je exploratiedrang. Exploratiedrang is een positieve ontwikkeling. Een kind moet bijvoorbeeld leren dat je met een pen kunt schrijven, dat water heet en koud kan zijn. Een kind leert dat dingen een naam hebben. Een kind leert dat dingen eigenschappen hebben (koud, warm, groot, klein). Ook leert het dat iets in, op, boven, onder, naast of tussen kan worden geplaatst. 

Een veilige hechting is een belangrijke voorwaarde voor een kind om te durven exploreren. Als een peuter zich veilig voelt, durft hij zijn opvoeders los te laten en zelf op ontdekking te gaan.

Slide 14 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Maak opdracht 6 en 7

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Een peuter heeft drie manieren van denken: concreet, magisch en animistisch. Aan de hand van voorbeelden zullen deze denkvormen besproken worden:
-

Slide 17 - Tekstslide

 Concreet denken: het denken van een peuter richt zich op wat tastbaar is. De peuter denkt aan de voorwerpen die het kan zien en waar hij iets mee kan doen. 

Slide 18 - Tekstslide

- Magisch denken: een peuter kan nog geen onderscheid maken tussen werkelijkheid en fantasie (wat echt is of wat niet). Hierdoor gaan peuters soms zelf verklaringen bedenken voor bepaalde dingen. Bijvoorbeeld dat de zon slaapt als ze de maan kunnen zien. Als gevolg van die fantasie hebben peuters ook vaak angsten. Zo zijn ze bijvoorbeeld bang dat ze door de wc worden opgeslokt of dat er monsters onder het bed zitten. 

Slide 19 - Tekstslide

- Animistisch denken: dit betekent dat de peuter levenloze dingen menselijke eigenschappen geeft. Een peuter kan bijvoorbeeld zeggen ‘mijn pop moet mee, want anders wordt die verdrietig’. Of als hij tegen een stoel aanloopt ‘de stoel is stout’. Hij heeft nog geen inzicht in oorzaak en gevolg. Hij heeft nog niet door dat het komt omdat hij er tegen aan stoot. 
Als ik mijn speelgoed niet zie, heb ik het niet
mijn knuffel praat tegen mij
Ik word door het doucheputje gespoeld
Animistisch denken
Concreet
denken
Magisch Denken

Slide 20 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

1.2.4 Angsten
Heel veel dingen zijn voor een peuter nog niet te begrijpen. Zoals je net hebt geleerd, kan een peuter magisch denken. Ze weten niet wat het verschil is tussen fantasie en werkelijkheid. Hierdoor hebben peuters ook veel angsten. Als een peuter een film kijkt waarin monsters voorkomen, begrijpt hij nog niet dat deze in werkelijkheid niet bestaan. Het is daarom ook niet zo gek dat peuters daadwerkelijk bang kunnen zijn voor bijvoorbeeld monsters. 

Als volwassene is het belangrijk om deze peuterangsten wel serieus te nemen en geen grapjes te maken over waar het kind bang voor is. Nadat je het serieus hebt genomen, kan je het kind geruststellen en het uitleggen

Wat is de leeftijd van een peuter?
A
1 - 2 jaar
B
1,5 - 3 jaar
C
1,5 - 4 jaar

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leg uit wat animistisch denken is

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Exploratiedrang betekent de behoefte van de peuter om de wereld te ontdekken
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Zoals je in periode 2 hebt geleerd, ontbreekt bij een zuigeling (baby) het ik-gevoel. Een peuter gaat vanaf 1,5 a 2 jaar ontdekken dat hij zelf een persoon is en los staat van wat er om hem heen gebeurt. Een kind kan dan bijvoorbeeld zeggen ‘ik ben stout’ als hij straf krijgt. Een kind heeft dus door dat hij niet meer zo afhankelijk is van zijn ouders. Een peuter gaat gaandeweg door hebben dat zijn eigen gedrag een bepaald effect heeft. Een simpel voorbeeld is dat een peuter eerst toevallig zijn lepel laat vallen. Daarna gaat hij dit eindeloos met opzet doen. Op deze manier leert een kind dat zijn gedrag effect heeft.

Slide 27 - Tekstslide

Een peuter doet meer sociale contacten op, zeker als het naar een kinderopvang of peuterspeelzaal gaat. Een peuter kan nog niet goed samenspelen. Dit komt omdat hij nog niet in staat is om zich in anderen te verplaatsen. Bij de emotionele ontwikkeling zal hier nader op ingegaan worden. Opvallend is dat peuters niet zozeer met elkaar spelen, maar vooral naast elkaar. Dit noem je ook wel parallelspel. Parallelspel is een manier van spelen waarbij een peuter niet met, maar naast de ander speelt. 

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Tekstslide

2.2.1 Egocentrisme
Een peuter bekijkt de wereld vanuit zijn eigen gezichtspunt. Hij kan zich dus nog moeilijk verplaatsen in anderen. Egocentrisme is het onvermogen om zich in anderen te verplaatsen en in anderen in te leven.  Het egocentrisme komt vooral in spel naar voren. Hij maakt vaak ruzie met kinderen of pakt speelgoed af. Een peuter kan zich daarentegen juist goed vermaken in zijn eentje.

Egocentrisme is iets anders dan egoïsme.

Slide 30 - Tekstslide

Een peuter ontwikkelt een eigen wil. Een peuter ontdekt dat hij ook iets anders kan doen dan wat anderen van hem vragen. De koppigheidsfase is de periode in de peutertijd waarbij het kind zich verzet tegen de ouders of verzorgers, door nee te zeggen en/of alles zelf te willen doen. De koppigheidsfase van een peuter is lastig maar onvermijdelijk. Een peuter moet koppig zijn en moet zijn eigen wil uitproberen. Dit is een positieve ontwikkeling. Een ander woord voor de ‘koppigheidsfase’ is ‘peuterpuberteit’.

Slide 31 - Tekstslide

Er wordt ook wel eens gesproken van de ‘Twee is nee fase’. 
Hoe kan je omgaan met een koppige peuter..

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Tekstslide

Het is als volwassene niet gemakkelijk om met een koppige peuter om te gaan. Besef dan dat het geen opzet is. Wat kan helpen is een kind een keuze geven. Als je aan een kind vraagt ‘Wil je opruimen?’ kan het kind in principe ‘Nee’ antwoorden. Je kan in plaats daarvan een kind een keuze geven: ‘Wil je voor of na het eten opruimen?’. Zo geef je het kind een gevoel dat hij iets zelf mag bepalen. Ook is het belangrijk dat je tijdig aangeeft dat een kind zijn spel moet beëindigen. Als een kind abrupt zijn spel moet beëindigen, omdat bijvoorbeeld het avondeten klaar staat, raakt hij geïrriteerd. Een kind moet de kans hebben om zijn spel af te maken. Bij het ene kind liggen de grenzen dichterbij dan bij het andere kind. Je kunt een jong kind bijvoorbeeld wel zelf met de poppenbuggy laten lopen, maar dan wel naast mama. 
Maak opdracht 8 
Wat hoor je terug in het filmpje dat we behandeld hebben bij de koppigheidsfase? Schrijf dat op.  

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Maak opdracht 8 
Wat hoor je terug in het filmpje dat we behandeld hebben bij de koppigheidsfase? Schrijf dat op.  

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

opdracht 9
Casus Mia

Mia is 3 jaar en het is de laatste tijd steeds een drama met slapen. Ze huilt als ze naar bed gebracht wordt en wil dat mama of papa bij haar blijven. Ook haar pop met wie ze samen slaapt is bang, zegt ze. De ouders vinden een oplossing door heleboel knuffels in haar bed te zetten die haar beschermen, waardoor Mia zich weer veilig voelt en lekker slaapt. 

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Tekstslide

Een peuter begint al langzaam met het ontdekken van zijn eigen lichaam. Vooral bij het zindelijk worden merkt hij dit. Als hij zijn eigen geslachtsdeel aanraakt dan komt dit door nieuwsgierigheid en het groeiend besef dat er een verschil is tussen vrouwen en mannen. Op deze leeftijd hebben dit soort uitingen nog geen seksuele lading. Hij gaat merken dat een man anders is gebouwd dan een vrouw. Ook leert de peuter de geslachtskenmerken beter kennen.
Peuters spelen niet met elkaar, maar vooral naast elkaar. Dit noem je..
A
imitatiespel
B
parallelspel

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe ziet de sociale ontwikkeling van een peuter eruit?
A
Peuter kan goed samenspelen en samen werken
B
Peuter heeft moeite om rekening te houden met andere kinderen
C
Sociale ontwikkeling hangt af van de woordenschat van de peuter.
D
.

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies