3.4 proeven en ruiken

Doen:
Kort herhalen 3.3 het oor en checken (5 vr).
uitleg 3.4 proeven en ruiken en checken (5 vr.)
Practicum proeven en ruiken
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Doen:
Kort herhalen 3.3 het oor en checken (5 vr).
uitleg 3.4 proeven en ruiken en checken (5 vr.)
Practicum proeven en ruiken

Slide 1 - Tekstslide

Het oor
Buiten oor:           lucht
oorschelp-gehoorgang-oorsmeerkliertjes

Midden oor:         lucht
trommelvlies-trommelholte met de gehoorbeentjes: hamer, aambeeld en stijgbeugel - buis van Eustachius

Binnen oor:         vocht
slakkenhuis - gehoorzenuw - evenwichtsorgaan

Slide 2 - Tekstslide

Welk onderdeel zorgt ervoor dat de druk buiten je oor en binnen in je oor even groot is?
A
Trommelvlies
B
Slakkenhuis
C
Buis van Eustachius
D
Gehoorgang

Slide 3 - Quizvraag

3. Wat is de prikkel voor je evenwichtszintuig?
A
Gewicht
B
Geluid
C
Licht
D
Bewegingen

Slide 4 - Quizvraag


In welk deel van het oor liggen de gehoorzintuigcellen?
A
trommelvlies
B
trommelholte
C
gehoorzenuw
D
slakkenhuis

Slide 5 - Quizvraag

Waar in het oor worden impulsen gemaakt?
A
in de oorschelp
B
in het trommelvlies
C
in het slakkenhuis
D
in de gehoorszenuw

Slide 6 - Quizvraag

1
2
3
4
Geluidsprikkels komen aan bij de oren
Zintuigcellen in het oor veranderen prikkels in impulsen
Impulsen gaan door zenuwen naar de hersenen
De persoon is bewust van het geluid

Slide 7 - Sleepvraag

Ruiken en proeven

Slide 8 - Tekstslide

H3.4 ruiken en proeven

Slide 9 - Tekstslide

Doelen van de les                             3.4 proeven en ruiken
Je kunt aangeven hoe je verschillende geuren kunt ruiken en hoe je ze kunt
      onderscheiden van elkaar
Je kunt aangeven hoe je verschillende smaken kunt proeven
Je kunt aangeven welke zintuigen samen bepalen wat je proeft als je eet en
       of je iets lekker vindt.

Slide 10 - Tekstslide

Wat ruikt mijn tong?
Slangen kunnen ook goed ruiken.
Dat doen zij met hun tong.
Doordat die twee punten heeft, gaat dat heel goed. 

Slide 11 - Tekstslide

Hoe ruik je?
  • Ruiken doe je met je reukzintuig
  • Je ruikzintuig zit boven in het neusslijmvlies
  • De prikkel zijn geurstoffen die in de lucht zweven

  • Je neus waarschuwt je ook voor gevaarlijke stoffen

Slide 12 - Tekstslide

Hoe ruik je verschillende geuren?
Elke geur bestaat uit verschillende geurstoffen die elk een andere receptor op een bepaalde reukzintuigcel prikkelt die een impuls geeft naar een bepaald deel van het reukcentrum. Je hebt er duizenden.
In de hersenen heb je ook een geurgeheugen waardoor je steeds meer geuren leert kennen en herkennen.

Slide 13 - Tekstslide

Proeven
Op je tong zitten smaakpapillen die groeven hebben met smaakzintuigen. Elk deel van de tong bevat verschillende smaakzintuigen die door verschillende smaakprikkels een impuls geven. Je proeft ze omdat de impuls in een ander deel van je hersenen terecht komt.

Slide 14 - Tekstslide

Proeven

Slide 15 - Tekstslide

Proeven van eten
Bij het proeven van eten werken je reukzintuigen en smaakzintuigen samen.
Je proeft dus ook door geuren die in je neus komen.
Het is voor het proeven ook belangrijk hoe eten eruitziet en voelt op je tong (warm, koud, korrelig, zacht, stevig).
Of je iets lekker vindt heeft te maken met jouw cultuur (je omgeving)

Slide 16 - Tekstslide

Een hond kan heel goed ruiken. Welk levenskenmerk hoort daar bij?
A
waarnemen
B
bewegen
C
uitscheiden
D
ademen

Slide 17 - Quizvraag

Hoe heten de zintuigcellen waar je mee kunt ruiken?
A
Reukpapillen
B
Reukharen aan de reukzintuigcellen
C
Geurpapillen
D
Geurharen aan de geurzintuigcellen

Slide 18 - Quizvraag

Ruiken doe je met de ..... (1) van het orgaan de neus, de prikkel hiervoor zijn ..... (2)
A
1 = neus 2=geur
B
1=reukzintuigen 2=geurstoffen
C
1=reukpapillen 2=geurstoffen
D
1=smaakzintuig 2= geur

Slide 19 - Quizvraag

Waar in het lichaam wordt bepaald of je een geur vies of lekker vindt ruiken?
A
In de gevoelszenuw.
B
In de hersenen.
C
In de neusholte.
D
In het neusslijmvlies

Slide 20 - Quizvraag

Ruiken met de tong komt voor bij
A
amfibieën
B
reptielen
C
mollen
D
uilen

Slide 21 - Quizvraag

Je kan proeven door de samenwerking van
A
Oog en neus
B
Oog en tong
C
Neus en tong
D
Mond en tong

Slide 22 - Quizvraag

Welke smaken kan je proeven?
A
Bitter, umami en zoet
B
Zoet, zout en zuur
C
Zout, zoet en bitter
D
Zout, zoet, bitter, zuur en umami

Slide 23 - Quizvraag

verschil tussen proeven van de smaak van een zoet suikerklontje en een stukje zoete melkchocolade komt door?
A
verschillende smaakzintuigen
B
opvangen van de structuur door tastzintuigjes op je lippen
C
verschil in geurstoffen
D
combineren door hersenen van impulsen uit reukzintuig en smaakzintuig

Slide 24 - Quizvraag

geur- en smaak - proeven

Slide 25 - Tekstslide

proeven en ruiken proefjes
Nodig: pen/potlood en practicumboekje.
               Werk in 2 groepen. Luister naar de docent en de TOA wat je moet doen.

Voer de proefjes uit volgens het werkblad. Je mag een proefpersoon kiezen of afwisselen. 

Als je alles hebt gedaan en ingevuld in je practicumboekje, dan ben je klaar.
Ruim op. Het wordt nabesproken zodra iedereen klaar is.

Check of je alles hebt ingevuld en lever het boekje in voor een cijfer (formatief).
Ga ondertussen 3.4 online bestuderen en maken (huiswerk)

Slide 26 - Tekstslide