Over taal: nakijken 15 - 19, uitleg taalfouten, maken 20-25, uitleg als/dan + oefenen

- Nakijken 13 en 15 t/m 19  (Over taal)
- Uitleg taalfouten
- Maken 20 t/m 25
- Uitleg als/dan
- Oefenen als/dan
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

- Nakijken 13 en 15 t/m 19  (Over taal)
- Uitleg taalfouten
- Maken 20 t/m 25
- Uitleg als/dan
- Oefenen als/dan

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
taalschat en -beschouwing:
- Je kent diverse woorden met betekenis.
- Je kent de begrippen homoniem, homofoon, synoniem en tegengestelden.
- Je kunt taalfouten herkennen en verbeteren.
- Je weet wanneer je als of dan gebruikt.
- Je weet hoe je het woordenboek gebruikt.

Slide 2 - Tekstslide

Nakijken opdr. 

Slide 3 - Tekstslide

Nakijken opdr. 13 (blz. 178)
  • 1 C
  • 2 B
  • 4 B
  • 5 B

Slide 4 - Tekstslide

Nakijken opdr. 15 (blz. 179)
  • 1 rauw
  • 2 bereidt
  • 3 krap
  • 4 eentje
  • 5 steiger
  • 6 steil
  • 7 leidt
  • 8 bokser

Slide 5 - Tekstslide

Nakijken opdr. 16 (blz. 179)
  • 1 maximaal =  hoogstens / hooguit
  • 2 voornaamste = belangrijkste
  • 3 gemeenschappelijk = gelijk, zelfde
  • 4 volledige = complete
  • 5 kopje = (tussen)titel
  • 6 bestemd = bedoeld
  • 7 gestelde = gezegde

Slide 6 - Tekstslide

Nakijken opdr. 17 (blz. 179)
Auto: voertuig, kar, rijtuig

Woning: huis, verblijf, honk, woongelegenheid

Gevangenis: cel, bajes, bak, huis van bewaring, penitentiaire inrichting

Slide 7 - Tekstslide

Nakijken opdr. 18 (blz. 180)
  • 1 Apathisch - energiek
  • 2 Assertief - volgzaam
  • 3 Leek - deskundige/expert
  • 4 Royaal - gierig
  • 5 Minachting - respect
  • 6 Welgesteld - arm

Slide 8 - Tekstslide

Nakijken opdr. 19 (blz. 180)
  • 1 Theorie = g praktijk
  • 2 Afzwakken =  i versterken
  • 3 Gevolg = f oorzaak
  • 4 Maximaal = c minimaal
  • 5 Tegenspreken = meepraten
  • 6 Volledig = e onvolledig
  • 7 Voorkomen = a  laten gebeuren
  • 8 Voornaamste = d onbelangrijkste
  • 9 Vooruitblikken = h terugblikken

Slide 9 - Tekstslide

Taalfouten
Voor het schoolexamen Over taal moet je vijf soorten taalfouten kennen:
  • overbodige woorden (pleonasme en tautologie)
  • dubbele ontkenning
  • contaminatie
  • verkeerd gebruik van een woord of uitdrukking 
  • als / dan

Slide 10 - Tekstslide

Overbodige woorden
Soms gebruik je een woord dat eigenlijk niet handig is, omdat een ander woord de betekenis al aangeeft.

Meneer Bruggeling tekent een ronde cirkel op het bord = pleonasme
Hij is verplicht nog een uur te moeten studeren = tautologie



Slide 11 - Tekstslide

Dubbele ontkenning
Bij een dubbele ontkenning zeg je twee keer 'niet' of 'nee' (je ontkent dubbelop). 
Hierdoor bedoel je het tegenovergestelde.

Je moet op de A15 voorkomen dat je niet in de file terecht komt.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Contaminatie
Je haalt twee woorden of uitdrukkingen door elkaar.

Arie kreeg een beterschapskaart 
van een medeklasgenoot.
Een bakje frambozen kost onwijs duur!

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Verkeerd gebruik van een woord of uitdrukking
Sommige woorden lijken erg op elkaar. Je kunt ze gemakkelijk met elkaar verwarren.
Daardoor betekent je zin iets heel anders dan je bedoelde.

Hunnie hebben het goed voor elkaar.
Kan jij de woordjes Frans al?
Ze is enigst kind.

Slide 16 - Tekstslide

Gebruik van als / dan
Na een ongelijkheid (vergrotende trap) schrijf je dan.
Na een gelijkheid (stellende trap) schrijf je als (let op woorden als ‘even’, ‘zo’ of ‘zelfde’).

Maak de zin langer, zodat je weet of je moet kiezen voor ‘mij’ of ‘ik’.

Timo is groter dan ik.
Ik ben liever dan Josephine.
Femke is even groot als Meike.
Johan is even slim als Tijs.

Slide 17 - Tekstslide

Uitzondering op de regel!
De enige uitzonding op deze regel is:

Meneer Spek verdient vijf keer zoveel geld ……………… mevrouw Van Vianen.

Meneer Spek verdient vijf keer zoveel geld ALS mevrouw Van Vianen.

Let op woorden als ‘even’, ‘zo’ of ‘zelfde’: hierbij gebruik je ‘als’.


Slide 18 - Tekstslide

Huiswerk

- Maken opdracht 20 t/m 25

(gebruik hierbij blz. 195 - 197)

- Maken oefening als/dan

- Uitdelen woordenlijst

Slide 19 - Tekstslide

Wat moet je leren?

SE6 (deel 3): Over taal

- Leren opdracht 1 - 12

-  Leren opdracht 13 t/m 25 

- Leren blz. 194 - 197

- Leren stencil met woorden (zie bijlage + stencil van de les)

Slide 20 - Tekstslide

Nakijken opdr. 6 (blz. 175)
  • 1 streekproducten =  producten uit een bepaalde streek / bepaald gebied
  • 2 krentenwegge = bepaald soort krentenbrood met veel krenten
  • 3 uitsluitend =  alleen maar
  • 4 kunstmatige =  niet-natuurlijk
  • 5 seizoensgebonden = gebonden aan / afhankelijk van het seizoen
  • 6 huidige = van nu
  • 7 nagenoeg =  bijna
  • 8 contente =  tevreden
  • 9 ijs en weder dienende =  als het weer meewerkt

Slide 21 - Tekstslide

Nakijken opdr. 8 (blz. 176)
  • 1 gebuffeld = hard gewerkt. Trefwoord: buffelen.
  • 2 gekeuvel = gezellig gepraat. Trefwoord: keuvelen.
  • 3 onaangedaan = niet ontroerd. Trefwoord: aangedaan.
  • 4 verzwolg = slikte het gulzig in. Trefwoord: verzwelgen.
  • 5 pedanterik = verwaand persoon. Trefwoord: pedant.
  • 6 overreden = met argumenten overhalen. Trefwoord: overreden (= hele werkwoord).  

Slide 22 - Tekstslide

Nakijken opdr. 11 (blz. 177)
  • 1 wereldstad = reusachtig grote stad
  • 2 smeekbede = nederig verzoek
  • 3 eervol = eer opleverend, met veel eer
  • 4 stalen ros = fiets
  • 5 opbeurend = bemoedigend, blij makend

Slide 23 - Tekstslide