Les 3 Kleine budgetten

Les 3 Kleine budgetten
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Les 3 Kleine budgetten

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn verwachte kosten en werkelijke kosten?

Slide 3 - Open vraag

Wat doe je als je een tekort of overschot signaleert?

Slide 4 - Open vraag

Leervragen van de module
1. Hoe worden kleine budgetten in een organisatie beheerd?
2. Geef een voorbeeld van een klein budget.
3. Wat is een budget?
4. Wat is een begroting?
5. Wat is het verschil tussen verwachte en werkelijke kosten?
6. Welke oorzaken kunnen er zijn voor de verschillen tussen verwachte en werkelijke kosten?




Slide 5 - Tekstslide

Vervolg leervragen
7. Hoe bewaak je het budget?
8. Wat doe je als je knelpunten signaleert?
9. Hoe houd je een kasboek bij?

Slide 6 - Tekstslide

Lief-en-leedpotje

Slide 7 - Tekstslide

Lief-en-leed
Veel bedrijven hebben een lief-en-leedpotje. Dat is een budget voor een cadeautje, bv een bloemetje voor feestelijke  gebeurtenissen in het leven van de medewerkers. 

Het kan ook een bos bloemen of een een fruitmand zijn bij ziekte van een medewerker of een bloemetje uit medeleven bij het overlijden van een dierbare van een medewerker. 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Kasboek

Slide 11 - Tekstslide

Kasboek
Registratie inkomsten en uitgaven uit de kleine kas

Kleine kas = contant geld waarmee kleine uitgaven betaald worden.

Het kasboek wordt bijgehouden in een Excelbestand of een boekhoudprogramma. 

Slide 12 - Tekstslide

Kasstukken
Een kasstuk is een bewijsstuk van inkomsten of uitgaven uit de kas.

Bij voorbeeld: - kassabon
                              - kwitantie
                              - factuur die uit de kas is betaald
                              - factuur die door een klant contant betaald is

Slide 13 - Tekstslide

Kasstorting, kasopname, saldo
Saldo = het bedrag in de kas aan het begin van een periode

Kasstorting = contant geldbedrag dat in de kas gestort wordt, bv door een bedrag te pinnen

Kasopname = er wordt een geldbedrag uit de kas gehaald voor een betaling

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld
op de volgende sheet

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Opdrachten
Maak opdracht 5 en 6 van Kleine budgetten
Maak de leervragen

Slide 17 - Tekstslide

Leervragen van de module
1. Hoe worden kleine budgetten in een organisatie beheerd?
2. Geef een voorbeeld van een klein budget.
3. Wat is een budget?
4. Wat is een begroting?
5. Wat is het verschil tussen verwachte en werkelijke kosten?
6. Welke oorzaken kunnen er zijn voor de verschillen tussen verwachte en werkelijke kosten?




Slide 18 - Tekstslide

Vervolg leervragen
7. Hoe bewaak je het budget?
8. Wat doe je als je knelpunten signaleert?
9. Hoe houd je een kasboek bij?

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide