Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Pitfalls
Pitfalls
They're / There / Their
Where / Were / We're
Your / You're
1 / 35
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Engels
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 2,3
In deze les zitten
35 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
30 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Pitfalls
They're / There / Their
Where / Were / We're
Your / You're
Slide 1 - Tekstslide
Pitfalls
Woorden die dezelfde uitspraak hebben, maar een andere schrijfwijze en betekenis.
Zorg dat je er niet intrapt! (Of valt!)
Slide 2 - Tekstslide
Lesdoel
Je kunt woorden die op elkaar lijken uit elkaar houden.
Je kent de betekenis van woorden die dezelfde uitspraak hebben.
Je kunt goede zinnen maken met woorden die op elkaar lijken.
Oefenen via linkjes in de mail
Opdrachten maken via Stepping Stones online.
Slide 3 - Tekstslide
You're / Your
You're -> verkortte vorm van "you are" = jij bent.
Your -> bezittelijk voornaamwoord: van "you", van jou.
Slide 4 - Tekstslide
Your / you're
Your: bezittelijk voornaamwoord van jou / you
Your website is offline / Jouw website is offline.
You're : you are /jij bent
You're the best singer ever.
Slide 5 - Tekstslide
May I drive ........ car to the cinema tonight, dad?
A
your
B
you're
Slide 6 - Quizvraag
I wish you'd keep ...... comments to yourself.
A
your
B
you're
Slide 7 - Quizvraag
Vertaal de zin. Gebruik your of you're:
Jij bent vandaag op school.
Slide 8 - Open vraag
Whose / Who's
Whose = wiens (wie zijn.....)
Whose party are we going to tonight?
Wiens (wie zijn) feestje gaan we vanavond naar toe?
Who's (who is = wie is) that man over there in the corner?
Wie is die man daar in de hoek?
Slide 9 - Tekstslide
......... your best friend?
A
Whose
B
Who's
Slide 10 - Quizvraag
.......... car is yellow?
A
Whose
B
Who's
Slide 11 - Quizvraag
....... a better tennis player? You or your brother?
Slide 12 - Open vraag
They're / Their / There
They're -> verkorte vorm van "they are".
Their -> bezittelijk voornaamwoord: van "they".
There -> geeft een 'plaats' aan.
Slide 13 - Tekstslide
They're / Their / There
They are, verkorte vorm = They're: zij zijn.
They're in the garden at the moment
Their -> bezittelijk voornaamwoord van "they": (van) hun.
Their dog is sick. (Hun hond is ziek).
There: geeft een plaats aan; Daar, of betekent Er
I visited Amsterdam this weekend. I like it there.
There is not much milk left in the fridge.
Slide 14 - Tekstslide
_____ are many crazy things happening in the world.
A
they're
B
there
C
their
Slide 15 - Quizvraag
All of _____ friends were crazy.
A
they're
B
there
C
their
Slide 16 - Quizvraag
Which is correct?
A
They're from here
B
Their from here
C
There from here
Slide 17 - Quizvraag
Vertaal deze zin:
Zij zijn hun kat aan het zoeken.
Slide 18 - Open vraag
Pitfalls
Its / It's
Than / Then
Too / to
Slide 19 - Tekstslide
Its and It's
It's is de verkorte vorm van it is (het is)
It's a miracle / het is een wonder.
Its gaat om eigenaarschap:
The dog started to bark when the mailman stole its bone.
Its betekent hier dus het bot van de hond.
Slide 20 - Tekstslide
She has lost her phone, but she thinks ______ in her car.
A
it's
B
its
Slide 21 - Quizvraag
The dog is eating ........ food
Slide 22 - Open vraag
The dog is lazy and ....... hungry.
Slide 23 - Open vraag
Than and Then
Than wordt gebruikt in vergelijkingen:
Thom is bigger than Tim.
Cats are smarter than dogs.
Then geeft een tijd of een volgorde aan:
I went to the gym, then I took a shower.
I eat my breakfast, then I drink coffee, then I go to work.
Slide 24 - Tekstslide
He's much crazier _____ I am.
A
then
B
than
Slide 25 - Quizvraag
If I eat too many sweets, _____ I won't have room for dinner.
A
then
B
than
Slide 26 - Quizvraag
Where, Were, We're
Where -> vragende voornaamwoord voor 'plaats'
Were -> verleden tijd voor 'to be'
We're -> verkortte vorm van "we are"
Slide 27 - Tekstslide
______ out of time. I have to go home.
A
Where
B
Were
C
We're
Slide 28 - Quizvraag
______ you on time for the meeting?
A
Where
B
Were
C
We're
Slide 29 - Quizvraag
Have you lost all of _____ senses?
A
you're
B
your
Slide 30 - Quizvraag
too / to
Too -> betekent "ook", of geeft "heel veel" aan
To -> voorzetsel
Slide 31 - Tekstslide
If I passed the test, you can _____ .
A
too
B
to
Slide 32 - Quizvraag
We're going _____ that new place.
A
too
B
to
Slide 33 - Quizvraag
I am ______ tired to go out tonight.
A
too
B
to
Slide 34 - Quizvraag
Now what?
Go to the classroom and start
reading your book:
The mask of Zorro.
Slide 35 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
PITFALLS
Juni 2024
- Les met
37 slides
Engels
Middelbare school
mavo
Leerjaar 2
3K Pitfalls
Juni 2024
- Les met
22 slides
Engels
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 2,3
Pitfalls
Juni 2024
- Les met
21 slides
Engels
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 2,3
Pitfalls
7 dagen geleden
- Les met
35 slides
Engels
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 2,3
Pitfalls
14 dagen geleden
- Les met
35 slides
Engels
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 2,3
Pitfalls
Maart 2023
- Les met
26 slides
Engels
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 2,3
Pitfalls
Juni 2023
- Les met
23 slides
Engels
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 2,3
Pitfalls
15 dagen geleden
- Les met
35 slides
Engels
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 2,3