oefenvragen Pruiken en revoluties 2.1 & 2.2

oefenvragen
Pruiken en revoluties
2.1 & 2.2
gebruik je boek!!
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

oefenvragen
Pruiken en revoluties
2.1 & 2.2
gebruik je boek!!

Slide 1 - Tekstslide

Noteer A t/m D en leg de vier begrippen uit.
A standenmaatschappij
B grondrechten
C absolutisme
D terreur

Slide 2 - Open vraag

Gebruik de vier antwoorden (A-D).
Noteer de letters van de twee juiste antwoorden.

Aanhangers van de verlichting:

A
dachten dat je met religie alles kunt verklaren
B
waren voor verdraagzaamheid, gelijkheid en vrijheid.
C
wilden de maatschappij houden zoals deze was.
D
wilden een rechtsstaat met een grondwet.

Slide 3 - Quizvraag

Bron 1 Franse politieke prent uit 1789

Slide 4 - Tekstslide

Gebruik bron 1.
Noteer welke drie standen zijn afgebeeld en noteer bij elke stand een bronelement waaraan je de stand herkent.

Slide 5 - Open vraag

Bron 2 Tekst van John Locke (1632-1704)

Dit zijn de regels die door de samenleving en Gods wet zijn gesteld aan de macht van de vorsten:


Ten eerste, zij moeten regeren volgens afgekondigde, gevestigde wetten, die niet worden veranderd in bijzondere gevallen, in tegendeel, er moet één regel zijn voor rijk en arm. 


Ten tweede, deze wetten behoren ook voor geen ander doel te zijn opgesteld dan het belang van het volk.


Ten derde, zij moeten geen belasting heffen over de eigendommen van het volk zonder de goedkeuring van het volk zelf of door hun vertegenwoordigers.
  

Naar: John Locke, Two treatises on government (1690)

Slide 6 - Tekstslide

Gebruik bron 2.
Uit de bron blijkt dat Locke een verlicht denker was.
Noteer een bronelement dat goed past bij dit verlichte denken.

Slide 7 - Open vraag

Gebruik de vijf feiten (A-E).
Noteer de letters A-E in de juiste tijdsvolgorde in de volgende slide.


A De vertegenwoordigers van de derde stand vormen een Nationale Vergadering.
B Een menigte verovert de Bastille.
C Frankrijk wordt een constitutionele monarchie.
D Frankrijk wordt een republiek.
E Koning Lodewijk XVI roept de Staten-Generaal bijeen.

Slide 8 - Tekstslide

Noteer de letters A-E in de juiste tijdsvolgorde.

Slide 9 - Open vraag

Noteer twee beslissingen die de Nationale Vergadering in Frankrijk nam tussen 1789 en 1791.

Slide 10 - Open vraag

Bron 4 
Ooggetuige van een optocht door Parijs in 1789 waarin alle standen meeliepen


De geestelijken en de adel, schitterend van al het goud, liepen voorop met hun weelde. Maar de derde stand zag eruit alsof ze rouwden, vanwege hun zwarte kleding. Maar deze lange stoet vertegenwoordigde het land. Het volk voelde dit zo goed aan dat de stoet met applaus werd onthaald. Het volk schreeuwde: 'Leve de derde stand!'

Naar: Bert Altena en Dick van Lente, Vrijheid en rede, Hilversum 2003

Slide 11 - Tekstslide

Gebruik bron 4.
Stel, je bent een rijke handelaar in 1789. Zou je dan mee geroepen hebben met het volk?
Leg je antwoord uit.

Slide 12 - Open vraag

Gebruik de drie zinnen (a-c).
Gaan de zinnen over een oorzaak of een gevolg van de Franse Revolutie?
Noteer de letters a-c met telkens oorzaak of gevolg.

a De koning kreeg minder macht, maar hoefde niet af te treden.
b Lodewijk XVI gaf veel geld uit aan oorlogen en daardoor raakte hij in geldnood.
c Het volk klaagde over privileges van de adel.

Slide 13 - Open vraag

Leg uit hoe en wanneer de Franse Revolutie eindigde en wat direct daarna gebeurde.

Slide 14 - Open vraag

Wie was Napoleon?
A
Een Franse priester die voor de derde stand opkwam
B
Een Franse soldaat die wereldberoemd werd door zijn krijgskunst
C
Een Franse generaal die de macht overnam in Frankrijk en keizer werd
D
Een Franse edelman die het oneens was met de koning

Slide 15 - Quizvraag

Zet de volgende gebeurtenissen over Napoleon in de juiste tijdsvolgorde van vroeger naar later:
A Generaal Napoleon grijpt de macht in Frankrijk.
B Napoleon kroont zichzelf tot keizer.
C Napoleon wordt bij Leipzig verslagen.
D Napoleon wordt bij Waterloo verslagen.
E Napoleon wordt dictator.
F Napoleons leger wordt in Rusland vernietigd.

A
A, E, B, C, F, D
B
A, E, B, F, C, D
C
E, A, B, F, C, D
D
E, B, A, C, F, D

Slide 16 - Quizvraag