In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Stijlfiguren en beeldspraak
Slide 1 - Woordweb
Slide 2 - Tekstslide
Litotes
– Een bijzondere vorm van het understatement is de litotes. Je ontkent het tegenovergestelde. Je zegt: Ze is bepaald niet dom; je bedoelt: Ze is slim.
Slide 3 - Tekstslide
In welke zin staat een climax?
A
Uren, dagen, maanden, jaren vliegen voorbij.
B
Hij begon te brullen, te huilen en te snikken.
Slide 4 - Quizvraag
Climax
Een climax is een opsomming die naar een hoogtepunt voert.
Voorbeeld:
Hij werd kwaad, woedend, nee, witheet toen hij dat zag.
Slide 5 - Tekstslide
Climax of anticlimax 9. De klok telde af... drie... twee... een... Er gebeurde niets.
A
Climax
B
Anticlimax
Slide 6 - Quizvraag
Ik kwam ik zag en ik overwon.
A
Drieslag
B
Climax
C
Omgekeerde climax
Slide 7 - Quizvraag
Hij won die miljoenen niet, die Mini niet en zelfs geen 'eigen geldje'.
Dit is duidelijk een...
A
drieslag
B
climax
C
omgekeerde climax
Slide 8 - Quizvraag
2) Ik verveel me dood.
A
hyperbool
B
understatement
C
eufemisme
D
litotes
Slide 9 - Quizvraag
Van welk stijlfiguur wordt hier gebruik gemaakt?
Mijn vriend is bepaald niet dom.
A
eufemisme
B
litotes
C
pleonasme
D
tautologie
Slide 10 - Quizvraag
Als al je verstandskiezen in één keer getrokken worden, is dat geen pretje.
A
hyperbool
B
understatement
C
eufemisme
D
litotes
Slide 11 - Quizvraag
'Dat is een leuk sommetje', zei de winnaar van de hoofdprijs in de Staatsloterij.
A
eufemisme
B
understatement
C
hyperbool
D
pleonasme
Slide 12 - Quizvraag
Deze uitnodiging komt mij niet ongelegen.
A
understatement
B
paradox
C
litotes
D
woordspeling
Slide 13 - Quizvraag
Die stomme soaps met hun zouteloze dialogen!
A
metafoor
B
metonymia
C
personificatie
D
synesthesie
Slide 14 - Quizvraag
Ik vind dat verhaal zo afgezaagd, want daar gaan er 13 van in een dozijn.
A
metafoor
B
synesthesie
C
personificatie
D
woordspeling
Slide 15 - Quizvraag
Slide 16 - Video
Als je twee synoniemen in een zin gebruikt, doe je iets dubbelop. Hoe heet die stijlfiguur?
A
pleonasme
B
herhaling
C
tautologie
D
opsomming
Slide 17 - Quizvraag
Leg het verschil uit tussen een vergelijking en een metafoor.
Slide 18 - Open vraag
Slide 19 - Tekstslide
Welke vorm van beeldspraak beeldt het plaatje uit?
Slide 20 - Open vraag
Het leven lachte hem toe, maar zijn studieboek staarde hem misprijzend aan.
A
metafoor
B
metonymia
C
personificatie
D
tegenstelling
Slide 21 - Quizvraag
Toen Paul de Leeuw het podium opkwam, lag de zaal al plat.
A
metonymia
B
metafoor
C
personificatie
D
vergelijking
Slide 22 - Quizvraag
Hij ging er als een haas vandoor.
A
metafoor
B
metonymia
C
personificatie
D
vergelijking
Slide 23 - Quizvraag
Jantje is een schat van een kind.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymia
Slide 24 - Quizvraag
Geef een voorbeeld van een metonymia.
Slide 25 - Open vraag
Welke stijlfiguren / beeldspraak zie je in de volgende zin? Ik heb me helemaal kapot gewerkt om die gigantische berg nakijkwerk van die apen op tijd af te krijgen.