2.1 Spannend!
Elk voorwerp bevat zowel positieve als negatieve lading.
a. Wat kun je zeggen over de hoeveelheden positieve en negatieve lading als het voorwerp neutraal is?
b. Wat kun je zeggen over de hoeveelheden positieve en negatieve lading als het positief geladen is?
c. Kun je aan de uitslag van een elektroscoop zien of deze positief of negatief geladen is?
2.2 Serie en parallel
a. Wat weet je van de spanning bij een parallelschakeling? Verdeelt / blijft gelijk?
b. Wat weet je van de stroom bij een serieschakeling? Verdeelt / blijft gelijk?
c. Wat weet je van de spanning bij een serieschakeling? Verdeelt / blijft gelijk?
d. Wat weet je van de stroom bij een parallelschakeling? Verdeelt / blijft gelijk?
Zie de schakeling hiernaast. Er zijn 3 apparaten (A, B en C) aan één batterij geschakeld. De spanning van de batterij is 12 V. Neem de figuur over. De spanning over apparaat B is 7 V. De stroom uit de batterij is 0,75 A. De stroom door apparaat C is 0,20 A. Ze deze waardes op de juiste plek in je tekening.
e. Bepaal / Bereken de ontbrekende spanning en stroom door elk van de apparaten A, B en C.