In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Wat weet je van grammatica?
Slide 1 - Open vraag
Wat weet je van grammatica zinsdelen?
Slide 2 - Open vraag
Wat weet je van grammatica woordsoorten?
Slide 3 - Open vraag
Zinsdelen
Je benoemt delen van een zin
persoonsvorm
werkwoordelijk gezegde
onderwerp
lijdend voorwerp
Woordsoorten
Je benoemt ieder woordje apart
werkwoorden
zelfstandig naamwoord
lidwoord
bijvoeglijk naamwoord
voorzetsels
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Wat weet je van werkwoorden?
Slide 7 - Open vraag
Slide 8 - Tekstslide
Welk werkwoord zie je in de onderstaande zin? De meeste kinderen spelen vaak in de tuin.
Slide 9 - Open vraag
Welk werkwoord zie je in de onderstaande zin? In het weekeinde slaapt Malou vaak uit tot twaalf uur.
Slide 10 - Open vraag
Welk werkwoord zie je in de onderstaande zin? De leraar Nederlands legde de werkwoordspelling uit.
Slide 11 - Open vraag
Welk werkwoord zie je in de onderstaande zin? De ouders van D1 juichen hun kinderen toe tijdens de voetbalwedstrijd.
Slide 12 - Open vraag
Welk werkwoord zie je in de onderstaande zin? De zanger zong het liefst zonder microfoon.
Slide 13 - Open vraag
Slide 14 - Tekstslide
Bij welk antwoord vind je drie lidwoorden?
A
In, op, naar
B
De, het, een
C
Mijn, ons, zijn
D
Hoek, straat, steen
Slide 15 - Quizvraag
Bij welk antwoord vind je drie zelfstandige naamwoorden?
A
In, op, naar
B
De, het, een
C
Mijn, ons, zijn
D
Hoek, straat, steen
Slide 16 - Quizvraag
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Typ de zelfstandige naamwoorden en lidwoorden in de onderstaande zin precies over en in de juiste volgorde. Ik heb een tas
Slide 19 - Open vraag
Typ de zelfstandige naamwoorden en lidwoorden in de onderstaande zin precies over. Ik stap in de trein
Slide 20 - Open vraag
Typ de zelfstandige naamwoorden en lidwoorden in de onderstaande zin precies over. Ik hou erg van boeken
Slide 21 - Open vraag
Typ de zelfstandige naamwoorden en lidwoorden in de onderstaande zin precies over. De hoogte van de mast is moeilijk te bepalen
Slide 22 - Open vraag
Typ de zelfstandige naamwoorden en lidwoorden in de onderstaande zin precies over. Jouw liefde is genoeg om van te leven.
Slide 23 - Open vraag
Grammatica
Bijvoeglijk naamwoord blz. 132
Slide 24 - Tekstslide
Wat weet je van een bijvoeglijk naamwoord?
Slide 25 - Woordweb
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Tekstslide
Typ de bijvoeglijke naamwoorden in de juiste volgorde over. Dian schreef een keurige mail.
Slide 28 - Open vraag
Typ de bijvoeglijke naamwoorden in de juiste volgorde over. De lieve jongen ging naar zijn grote huis.
Slide 29 - Open vraag
Typ de bijvoeglijke naamwoorden in de juiste volgorde over. De nieuwe tuin is erg groot.
Slide 30 - Open vraag
Typ de bijvoeglijke naamwoorden in de juiste volgorde over. Jouw oude gouden horloge is geld waard.
Slide 31 - Open vraag
Slide 32 - Tekstslide
Wat weet je van voorzetsels?
Slide 33 - Woordweb
Slide 34 - Video
Slide 35 - Tekstslide
Slide 36 - Tekstslide
Typ de voorzetsels in de juiste volgorde over. Erik verkoopt de auto met aanhanger.
Slide 37 - Open vraag
Typ de voorzetsels in de juiste volgorde over. Mijn moeder koopt brood bij de bakker.
Slide 38 - Open vraag
Typ de voorzetsels in de juiste volgorde over. Jij komt niet in aanmerking voor die subsidie
Slide 39 - Open vraag
Typ de voorzetsels in de juiste volgorde over. Tijdens de les lette iedereen goed op.
Slide 40 - Open vraag
Herhaling van alle woordsoorten
Dit is een video met de instructie van alle woordsoorten nog een keer uitgelegd. Meester Hermans geeft soms wat meer uitleg over een onderwerp, maar je hoeft alleen 'mijn' theorie te leren.
Slide 41 - Tekstslide
Slide 42 - Video
Benoem de woordsoorten: Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
heeft =
A
ww
B
zn
C
bn
D
vz
Slide 43 - Quizvraag
Benoem de woordsoorten: Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
mooiste
A
ww
B
zn
C
bn
D
vz
Slide 44 - Quizvraag
Benoem de woordsoorten: Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
prijs
A
ww
B
zn
C
bn
D
vz
Slide 45 - Quizvraag
Benoem de woordsoorten: Op de grote kast lag een oude envelop van oma. Op
A
ww
B
zn
C
bn
D
vz
Slide 46 - Quizvraag
Benoem de woordsoorten: Op de grote kast lag een oude envelop van oma. lag
A
ww
B
zn
C
bn
D
vz
Slide 47 - Quizvraag
Benoem de woordsoorten: Op de grote kast lag een oude envelop van oma. oude
A
ww
B
zn
C
bn
D
vz
Slide 48 - Quizvraag
Benoem de woordsoorten: Op de grote kast lag een oude envelop van oma. envelop
A
ww
B
zn
C
bn
D
vz
Slide 49 - Quizvraag
Benoem de woordsoorten: Op de grote kast lag een oude envelop van oma. van