12.1.1 Bevruchting van de eicel
1 = zaadcel nadert de eicel;
2 = de zaadcel laat enzymen vrij die het membraan van de eicel verteren;
3 en 4 = de kop van de zaadcel dringt binnen in de eicel;
5 = de kern met de vaderlijke erfelijke eigenschappen komt vrij;
6 = er vormt zich een ondoordringbaar bevruchtingsmembraan om de eicel;
7 = de kern van de zaadcel versmelt met de kern van de eicel