Paragraaf 2 Wat moet je kennen en kunnen?
Theorie:
Je kunt de kenmerken van de vorm van Europa beschrijven.
Je kent de kenmerken van het reliëf van Europa.
Je kent het verband tussen het reliëf en de temperatuur (hoe hoger, hoe kouder).
Je kent het verband tussen het reliëf en de neerslag (stuwingsregen en regenschaduw).
Je kent de reliëfvormen in Europa (W3).
Je kent de topografie van de hooggebergten in Europa (W4).
Je kunt de neerslagverschillen in Noorwegen verklaren (W5).
Basisboek: B58 Stuwingsregen B110 Reliëf
Begrippen: gletsjer, Golfstroom, heuvelland, hooggebergte, klimaat, laagland, lijzijde, loefzijde, middelgebergte, regenschaduw, reliëf, schiereiland, stuwingsregen hoogvlakte, laagvlakte, plateau.