netto-baten van het beste, niet gekozen alternatief
B
rentekosten
C
gemiste opbrengsten die je hebt omdat je een andere keuze maakt
D
Goederen die vast verbonden zijn met de aarde, zoals grond, huizen, gebouwen.
Slide 8 - Quizvraag
Jan twijfelt of hij gaat skiën of een nieuwe auto gaat kopen. Hij kiest de auto. Wat zijn de opofferingskosten?
A
de kosten van de auto
B
de kosten van het skiën
C
Het plezier van het skiën
D
Het gemak van de auto
Slide 9 - Quizvraag
De opofferingskosten van een boek lezen bedragen?
A
90
B
85
C
50
D
5
Slide 10 - Quizvraag
Merel gaat een dag naar het strand en heeft daarvoor de volgende budgetvergelijking opgesteld. a = aantal ijsjes en b = aantal blikjes cola 6 = 2a + 1,5b Welke bewering is juist?
A
Merel kan meer ijsjes dan cola kopen
B
Als Merel het hele budget besteed aan ijs dan kan ze 12 ijsjes kopen.
C
Cola is goedkoper dan ijs.
D
Geen van bovenstaande beweringen is juist.
Slide 11 - Quizvraag
Een budgetlijn verschuift zoals hiernaast. Wat is gebeurd?
A
Patat (Y) is
duurder geworden
B
Milkshakes (X) zijn
goedkoper geworden
C
Je budget is gestegen
D
Je budget is gedaald
Slide 12 - Quizvraag
Een budgetlijn verschuift zoals hiernaast. Wat is gebeurd?
A
Patat (Y) is
duurder geworden
B
Milkshakes (X) zijn
duurder geworden
C
Je budget is gestegen
D
Je budget is gedaald
Slide 13 - Quizvraag
De budgetlijn verandert en wordt budgetlijn B. Wat is hiervoor een mogelijke oorzaak of zijn hiervoor mogelijke oorzaken?
A
De prijzen van spoorwegen en van snelwegen zijn met 20% gestegen.
B
Het budget is met 20% gedaald.
C
De prijzen van spoorwegen en van snelwegen zijn met 20% gedaald
D
De prijzen van spoorwegen en van snelwegen zijn met 25% gedaald.