Woordenschat 3F - nieuw - 4

Woordenschat 3F
nieuw - 4
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat 3F
nieuw - 4

Slide 1 - Tekstslide

Sommigen vinden het CHARISMA van een manager een belangrijke factor voor het succes van de zaak.
A
opleiding
B
ervaring
C
uitstraling

Slide 2 - Quizvraag

Die voorstellen BEHELZEN een compleet nieuwe invulling van de studie.
A
ontwaren
B
hebben betrekking op
C
beamen

Slide 3 - Quizvraag

Het overleg bevindt zich in een IMPASSE.
A
vergaderzaal
B
moeilijke toestand
C
eindfase

Slide 4 - Quizvraag

De goudhandel FLOREERT als nooit tevoren.
A
ontbeert
B
gaat achteruit
C
bloeit
D
staat stil

Slide 5 - Quizvraag

In de middeleeuwen werden lijfeigenen door hun heer GEKASTIJD.
A
uitgelachen
B
gememoreerd
C
gestraft
D
in de kast gezet

Slide 6 - Quizvraag

De DISCREPANTIE tussen wat hij zegt en wat hij doet, is wel meer mensen opgevallen.
A
afwijking, gebrek aan overeenstemming
B
onopvallend
C
overeenkomst

Slide 7 - Quizvraag

Ik denk niet dat dat helpt bij het IMPLEMENTEREN van deze strategie.
A
invoeren en in gebruik nemen
B
een gat vullen
C
uit je hoofd leren
D
bedenken

Slide 8 - Quizvraag

Dit artikel verduidelijkt hoe je moet citeren en PARAFRASEREN in je proefschrift.
A
Het weergeven van de inhoud met andere woorden
B
scanderen
C
omzetten in andere vorm of ander formaat
D
kleuren

Slide 9 - Quizvraag

Ze mag er dan FRELE uitzien, maar ze is sterker dan je denkt!
A
broos
B
adellijk
C
verward

Slide 10 - Quizvraag

Wetenschappers staan voor een groot raadsel, nu ze een MINUSCUUL deeltje hebben gemeten.
A
heel klein
B
ovaal
C
bol
D
heel lief

Slide 11 - Quizvraag

De IMMATERIELE schade valt niet te berekenen
A
schade aan spullen, goederen etc.
B
geestelijke
C
economische
D
sociale

Slide 12 - Quizvraag

Hopelijk biedt dat enig SOELAAS.
A
koekje
B
winst
C
hulp
D
troost

Slide 13 - Quizvraag

Hij had weinig SCRUPULES bij dat soort zaken.
A
lacunes
B
mogelijkheden
C
gewetensbezwaren
D
vragen

Slide 14 - Quizvraag

UITDRUKKINGEN 
& GEZEGDES








(GGB 2.10 2.13, 2.14, 3F)

   
     
     
        Selecteer om teknippen, kopiëren ofte verwijderen
     
     
   

    1
   
     
   

   
     
       
          Dit wordt getoondin de klassikale leswanneer je op'geef les' klikt.
       
     
   

   
   
     
       
          Dit wordt getoondin de gedeelde les dieleerlingen zelfstandigkunnen doen.
       
     
   

   
     
       
          Differentiëer
       
     
     

       
         
            Differentiëer
         
         
         

         
            Instellingen
         
       
     
   


   
   
     
 
   
   
   
   
   

   
   

   
   
     
         
          Wat beteken de volgende uitdrukkingen, gezegdes, etc.
       
     
   

   
   
     
        Er volgen dertig uitdrukkingen en gezegdes, kies steeds de juiste letter(GGB 2.10 2.13, 1.8; 3F)
     
   

   
       
   

 
 
 
   
   
   
     
       
       
       
 
   
   
    Slide
 
 
       
       
     
   
 
   
   
     
   
   
   
 
   
   
   
   
   
 
  ; 3F)

Slide 15 - Tekstslide

Na een tijdje ging zij toch overstag (overstag gaan)
A
toegeven
B
vertrekken
C
boos worden

Slide 16 - Quizvraag

Twee ijzers in het vuur hebben
A
met beide benen op de grond staan
B
twee kansen hebben
C
zinloos bezig zijn

Slide 17 - Quizvraag

Oost-Indisch doof zijn
A
heel erg doof zijn
B
doen alsof je niets hoort
C
aan één oor doof zijn

Slide 18 - Quizvraag

Op zijn qui-vive zijn
A
op zijn hoede zijn
B
op zijn praatstoel zitten
C
er goed gekleed uitzien

Slide 19 - Quizvraag

In zijn vuistje lachen
A
zachtjes lachen
B
lachen uit leedvermaak
C
lachen als een boer die kiespijn heeft

Slide 20 - Quizvraag

Dat is een rib uit mijn lijf
A
dat doet pijn
B
dat kost mij veel geld
C
dat behoort mij toe

Slide 21 - Quizvraag

Ergens geen been in zien
A
er geen voordeel in zien
B
er geen bezwaar tegen hebben
C
er niet meer over willen praten

Slide 22 - Quizvraag

De dader ligt op het kerhof
A
de dader is onbekend
B
de dader is overleden
C
de dader ontkent alles

Slide 23 - Quizvraag

Iets met de Franse slag doen
A
efficiënt werken
B
netjes werken
C
slordig werken

Slide 24 - Quizvraag

Oog om oog, tand om tand
A
een rechtvaardiging voor het nemen van wraak
B
eerlijk alles delen
C
wie niet sterk is, moet slim zijn

Slide 25 - Quizvraag

Ergens haring of kuit van willen hebben
A
een aandeel van de winst willen hebben
B
iets te eten willen hebben
C
precies willen weten hoe het zit

Slide 26 - Quizvraag

Het hemd is nader dan de rok
A
een ongeluk zit in een klein hoekje
B
iemand denkt vaak eerst aan zichzelf en zijn familie
C
je beste vriend is meestal een familielid

Slide 27 - Quizvraag

Het bloed kruipt waar het niet gaan kan
A
een bepaald persoon overal tegenkomen
B
een onmogelijke klus willen klaren
C
de ware aard van iemand komt altijd boven

Slide 28 - Quizvraag

De plaat poetsen
A
schoonmaken
B
vertrekken
C
zich opmaken

Slide 29 - Quizvraag

Met de noorderzon vertrekken
A
weggaan zonder bericht (meestal om iets te ontlopen)
B
tijdens slecht weer vertrekken
C
met frisse moed vertrekken

Slide 30 - Quizvraag

Van een koude kermis thuiskomen
A
het niet meer zien zitten
B
ontslagen zijn
C
ergens slecht van afkomen

Slide 31 - Quizvraag

Zo gewonnen, zo geronnen
A
wat je (snel) verdient, ben je zo weer kwijt
B
winnen levert voordeel op
C
talent komt altijd boven drijven

Slide 32 - Quizvraag

Blauw bloed hebben
A
in de tropen geboren zijn
B
er slecht aan toe zijn
C
van adellijke afkomst zijn

Slide 33 - Quizvraag

Ergens je handen aan branden
A
schade oplopen
B
bemoeizuchtig zin
C
een blunder begaan

Slide 34 - Quizvraag

Een harde noot te kraken hebben
A
zwaar werk verrichten
B
er niet uit kunnen komen
C
een groot probleem moeten oplossen

Slide 35 - Quizvraag

Iemand in zijn hemd zetten
A
iemand in de steek laten
B
iemand belachelijk maken
C
voordeel uit iemand halen

Slide 36 - Quizvraag

Iets in de ijskast zetten
A
iets verbergen
B
ergens over zwijgen
C
iets uitstellen

Slide 37 - Quizvraag

Iemand op de keien zetten
A
een vriendschap beëindigen
B
iemand ontslaan
C
iemand niet te woord willen staan

Slide 38 - Quizvraag

Iets in de kiem smoren
A
het juiste moment afwachten
B
een probleem direct aanpakken
C
heel gedetailleerd onderzoek verrichten

Slide 39 - Quizvraag

Ergens gespeend van zijn
A
iets graag willen
B
ergens boos over zijn
C
iets niet hebben

Slide 40 - Quizvraag

Iemand op zijn vestje spuwen
A
iemand een standje geven
B
iemand ergens aan helpen herinneren
C
over iemand roddelen

Slide 41 - Quizvraag

3F Beeldspraak 1 - Woordenschat
Lezen: alle theorieblokken


Maken:
Opdracht 5 Wat betekent dit? - vraag 4,5
Opdracht 6 Gatentekst - vraag 6
Opdracht 9 Synoniemen - vraag 11,12

Slide 42 - Tekstslide

3F Beeldspraak 2 - Creatief met taal
Lezen: alle theorieblokken

Maken:
Opdracht 5 Beeldspraak in songtekst - vraag 6,7,8
Opdracht 7 Verkeerd gebruikt - vraag 13
Opdracht 8 Verhaspeling - vraag 14,15,16,17
Opdracht 9 Straattaal - vraag 18,19,20,21






Slide 43 - Tekstslide

Vrijdag 5 april
- BOEKTOETS
-DESKUNDIGHEIDSBEVORDERING

Slide 44 - Tekstslide