Lezen/luisteren les 1 voorbereidingen CE + signaalwoorden + oefenen

 Lezen en luisteren
COE 



                                                                                                

1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

 Lezen en luisteren
COE 



                                                                                                

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Bespreken COE 
  • Belang van woordenschat en tekstbegrip.
  • Signaalwoorden en tekstverbanden.
  • Oefenen
  • Verder in Studiemeter - onderdelen lezen en luisteren

Slide 2 - Tekstslide

Berekening diplomacijfer Nederlands
lezen en luisteren (COE) 
50%
spreken
gesprekken schrijven
50%
+
: 2

Slide 3 - Tekstslide

Wat houdt het COE in?
- Lezen én kijken en luisteren
- Dit examen maak je op de computer op school (examencentrum)
- Totaal: 90/120 minuten
- Let op: je krijgt één cijfer voor beide onderdelen.


Slide 4 - Tekstslide

Inhoud van je COE
Twee taalvaardigheden;
- Lezen
- Kijken en Luisteren

Slide 5 - Tekstslide

Praktische informatie
- Het COE bestaat uit twee onderdelen: Lezen en luisteren. 
- Na zes weken volgt de uitslag
- COE kun je in de volgende examenperiode in het jaar herkansen
- Duurt maximaal twee uur.
- Neem je legitimatiebewijs mee, studentenpas en oortjes

Slide 6 - Tekstslide

Vat deze tekst samen

Slide 7 - Tekstslide

Hoeveel procent woorden van een tekst moet je kennen om een tekst goed te kunnen begrijpen?
A
40%
B
50%
C
70%
D
90%

Slide 8 - Quizvraag

Waarschijnlijk zat je fout;
Om een tekst goed te kunnen begrijpen, moet de lezer ruim 90% van de gebruikte woorden kennen (het tekstdekkingspercentage).

Slide 9 - Tekstslide

TEKSTVERBANDEN EN SIGNAALWOORDEN

Slide 10 - Tekstslide

Lesdoel
Voorbereiding op het centraal examen lezen en luisteren.
              Signaalwoorden vormen een onderdeel in de vragen en teksten van het COE Nederlands.

Je weet wat verwijswoorden zijn. 
Je weet waar ze naar verwijzen.
Verwijswoord
Een verwijswoord is een woord dat naar een ander woord, een woordgroep of een hele zin verwijst.
Bijvoorbeeld:
Saskia geniet van de warme zomerdagen. Ze gaat lekker zwemmen en eet heerlijke ijsjes.

Er zijn heel veel verwijswoorden. Een aantal voorbeelden:

Ik, jij, u, hij, zij, het, wij, jullie, zij, me, mij, jou, hem, haar, ons, hen, hun, mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons
deze, die, dit, dat, wie, wat
toen, daar, hierHet woord ‘Ze’ is een verwijswoord, want het verwijst naar Saskia. Het is dezelfde persoon.

Slide 11 - Tekstslide

Signaalwoorden geven het verband in een zin/tekst aan. 


Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

VERGELIJKING
A
net als
B
kortom
C
als
D
waarmee

Slide 14 - Quizvraag

SAMENVATTING
A
hierdoor
B
concluderend
C
om
D
kortom

Slide 15 - Quizvraag

UITLEG OF TOELICHTING
A
zoals
B
samenvattend
C
met andere woorden
D
tenzij

Slide 16 - Quizvraag

TEGENSTELLING
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 17 - Quizvraag

TEN EERSTE........TEN TWEEDE
A
middel-doel
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 18 - Quizvraag

VOORWAARDE
A
mits
B
waardoor
C
omdat
D
alles bij elkaar

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

LUISTEREN

Slide 21 - Tekstslide

Hoofd- en bijzaken
                                                                            Onderwerp van de tekst

                                                                                       Hoofddoel 
                                                       (informeren/overtuigen/instrueren/amuseren)

                                                       Hoofdzaken                                         Bijzaken
                            begin of einde van een tekst                               voorbeelden & extra uitleg
                     feiten/eigenschappen onderwerp                          verhelderen de tekst
    hoofdzaken in één zin samen: hoofdgedachte                  anekdotes, grapjes, etc.

      Het herkennen van hoofd- en bijzaken moet je oefenen. Zie Studiemeter lezen & luisteren           

Slide 22 - Tekstslide

TIP 1
Lees eerst de vraag en ga daarna pas op zoek in de tekst of luister daarna pas het luisterfragment.

Slide 23 - Tekstslide

TIP 2
Er zijn altijd twee antwoorden zo goed als juist. De ene is vollediger dan de andere.

Slide 24 - Tekstslide

Tip 3
Beantwoord eerst de vragen die je weet en ga na afloop pas de vragen langs waarover je sterk twijfelt. Zo blijf je in de positieve 'flow'

Slide 25 - Tekstslide

Tip 4
Houd de tijd in de gaten.

Slide 26 - Tekstslide

Aantekeningen maken
Wil je de belangrijkste informatie van een uitleg onthouden, of moet je vragen beantwoorden naar aanleiding van een kijk- luisterfragment? Maak dan aantekeningen. 
Je noteert de belangrijkste informatie in steekwoorden

Slide 27 - Tekstslide

Aantekeningen maken
  • Bereid je voor
  • Luister naar wat er gezegd wordt
  • Schrijf alleen de belangrijke dingen op
  • Hou je aantekeningen kort: Gebruik steekwoorden
  • Gebruik afkortingen/symbolen die je later nog begrijpt
  • Controleer je aantekeningen

Slide 28 - Tekstslide

Verschillen? 

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video

Welke functies zijn nieuw bij de Apple Watch Series 6?
A
Muziekprogramma en slaapapp
B
Zuurstofsaturatiesensor en hoogtemeter
C
Fitheid app en batterijfunctiemeter
D
Stopwatch en hoogtemeter

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Video

Waartussen ligt de zuurstofwaarde meestal?
A
Tussen de 80 en 85%
B
Tussen de 85 en 90%
C
Tussen de 90 en 95%
D
Tussen de 95 en 100%

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Video

Wat is de conclusie van de Apple Watch Series 6?
A
Goede smartwatch, maar weinig verschillen met vorige versies
B
Goede smartwatch, veel nieuwe functies t.o.v. vorige versies
C
Geen goede smartwatch, hij gaat niet lang mee
D
Geen goede smartwatch, hij is precies hetzelfde als de vorige versie

Slide 35 - Quizvraag

Wat wilden de makers bereiken met dit filmpje?
A
Amuseren
B
Informeren

Slide 36 - Quizvraag

Slide 37 - Video

Waar bevindt DNA zich?
A
Alleen in je hersenen
B
Alleen in je bloed
C
In elke cel van je lichaam
D
Vooral in je organen

Slide 38 - Quizvraag

Kun je uit jouw DNA aflezen wie jouw ouders zijn?
A
Ja
B
Nee

Slide 39 - Quizvraag

Slide 40 - Video

Wanneer zou je bijv. zo'n DNA test gericht op verwantschap goed kunnen doen? (meerdere antw. mogelijk)
A
Als je geïnteresseerd bent in stamboom onderzoek
B
Als je wil weten of je kind blauwe ogen krijgt
C
Als je wil weten hoe oud je ongeveer gaat worden
D
Als je wil weten waar je grootouders woonden 1000en jaren geleden

Slide 41 - Quizvraag

Waarom zijn niet alle resultaten hetzelfde als je wilt weten uit welke landen je voorouders komen? (meerdere antw. mogelijk)
A
Elk lab gokt stiekem maar wat
B
Elk lab mag maar vier landen tonen in zijn resultaten
C
Elk lab stelt de kaartjes op zijn eigen manier samen
D
Elk lab richt zich op een bepaalde doelgroep

Slide 42 - Quizvraag

Slide 43 - Video

Wat is de conclusie voor DNA tests die informatie geven over je gezondheid?
A
Erg duidelijk en je krijgt goede begeleiding
B
Betrouwbaarheid is laag en uitkomst nietszeggend
C
Erg duidelijk, maar je krijgt geen goede begeleiding
D
Net zo betrouwbaar als die van een dokter

Slide 44 - Quizvraag

Ga verder in Studiemeter met de onderdelen lezen en luisteren.


Slide 45 - Tekstslide