Verben (haben, sein, regel. ww.)

Verben (werkwoorden)
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Verben (werkwoorden)

Slide 1 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van een werkwoord in de ich vorm

Slide 2 - Woordweb

Het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 3 - Sleepvraag

Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 4 - Sleepvraag

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
werdet
seid
habt
wird
ist
bin
haben
hast

Slide 5 - Sleepvraag

Wie alt (bent u)?
(Hij is) 13 Jahre alt.
Wo (ben jij) geboren?
(Ik ben) in Berlin geboren.
(Het is) eine schöne Stadt.
sind Sie
er ist
bist du
ich bin
es ist

Slide 6 - Sleepvraag

hoe verdeel je (fe) esttenten?
A
e-st-t-en-t-en
B
est-te-n-te-n
C
es-t-t-en-t-en
D
ik weet het niet

Slide 7 - Quizvraag

Als ik een regelmatig werkwoord moet vervoegen, heb ik de .... van het werkwoord nodig.

Slide 8 - Open vraag

Der Landesbesitzer (hij) .................. den Diebstahl bei der Polizei. (melden - Präsens)

Slide 9 - Open vraag

Ich muss leider los, sonst .................. ich meinen Bus nicht mehr. (erreichen - Präsens)

Slide 10 - Open vraag

Eine Flasche Bier ................ nur ein Euro. (kosten - Präsens)

Slide 11 - Open vraag

Wie ................ man das, wenn man keinen Taschenrechner hat? (rechnen - Präsens)
A
rechnet
B
rechnete
C
rechnetet
D
rechnette

Slide 12 - Quizvraag

Deine Mutter hat gesagt, dass du am liebsten Schokoladenmilch ................. .(trinken - Präsens)
A
trienkst
B
trankst
C
trinkst
D
trinkest

Slide 13 - Quizvraag

Er ist frontal gegen (een) ............... rotes Auto (o) gefahren.

Slide 14 - Open vraag

zwakke werkwoorden:
Wir _____ in Hamburg.
A
leben
B
lebst
C
lebe

Slide 15 - Quizvraag

zwakke werkwoorden:
Ihr _____ in Berlin.
A
wohnt
B
wohne
C
wohnst

Slide 16 - Quizvraag

Het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden wordt gevormd door ...
A
ge + stam + t
B
stam + t
C
stam + te
D
ge + stam + et

Slide 17 - Quizvraag

zwakke werkwoorden:
Er _____ mit seinem Freund.
A
spielen
B
spiele
C
spielt

Slide 18 - Quizvraag

Welke uitzondering is er bij de esttenten regel?
A
werkwoorden waarbij de stam eindigt op een r krijgen bij ich geen uitgang
B
werkwoorden waarbij de stam eindigt op een sisklank krijgen bij du geen -st achter de stam maar alleen een -t
C
werkwoorden die eindigen op een sisklank krijgen bij er/sie/es de uitgang -et
D
er zijn geen uitzonderingen

Slide 19 - Quizvraag

uitgang bij esttenten

Sie = stam +
A
e
B
st
C
t
D
en

Slide 20 - Quizvraag

Zwak werkwoord: Vervoeg de werkwoorden:
Machen; antworten; heißen

Slide 21 - Open vraag