2. Klasse die Verben (Präsens) F1, S 16, 17, 18, 19

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd

Lernziel

• Aan het einde van de les kan de leerling de zwakke werkwoorden o.t.t. vervoegen.
• Aan het einde van de les kan de leerling de werkwoorden Haben / Sein en Mögen vervoegen.

STAP 1

STAM

STAP 2

Persoonlijk voornaamwoord

STAP 3

Uitgang

Persoonlijk voornaamwoord

wohnen           

Ich _____________ in den Niederlanden.   

Wo ________________ du?                                

Ihr ____________________ in Deutschland.

                     

Gebruik het ezelsbruggetje (fe)esttenten:

 (fe) e -st - t - en- t - en

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

spiele

spielt

spielst

spielen

spielt

spielen

Selbständig arbeiten:

Arbeitsbuch Seite 16 & 17

Mache Aufgabe 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9

Fertig? 

Mache die online Aufgabe in Nicos Weg. 

Link in Som.

Unregelmäßige Verben präsens

Haben & Sein & Mögen

hebben & zijn & ergens van houden / iets leuk vinden. 

Het werkwoord haben

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

habe

hast

hat

haben

habt

haben

Het werkwoord sein

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

bin

bist

ist

sind

seid

sind

ich 

du

er/sie/es 

wir

ihr

sie/Sie

sind 

bin

seid

bist

ist

sind

hat

hast

haben

habt

haben

habe

ik heb

hij is

u bent

jullie hebben

jij hebt

jij bent

er ist

ich habe

ihr habt

Sie sind

du hast

du bist

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie

mögen

magst

mag

mögt

mögen

mögen

mag

www.talenwijzer.com

www.talenwijzer.com

Hoe maak je de stam van een werkwoord (in het Duits)?

1. het hele werkwoord + t
2. de hij vorm
3. het hele werkwoord
4. het hele werkwoord -en of -n

Welk ezelsbruggetje kan je gebruiken bij de uitgangen van het werkwoord

1. Partytent
2. feesttenten
3. circustent
4. feestenten

du (finden).

1. findet
2. finde
3. findst
4. findest

ich (spielen)

1. spielt
2. spiele
3. spielen
4. gespielt

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (hören) gerne Musik.

1. hort
2. höre
3. horst
4. horen

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Du (besuchen) die Oma.

1. besucht
2. besuchst
3. besuchen
4. besuche

Ik kan regelmatige werkwoorden in de juiste vorm zetten

1. Ja
2. Ik snap het, maar moet nog een beetje oefenen
3. Ja, natürlich! Ist ja super einfach!
4. Ik snap het nog niet