Nova HV3 H5 5.3 Weerstanden schakelen

1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Programma van de les
Herhaling paragraaf 5.1 + 5.2

Aan de slag met 5.1 & 5.2

Start paragraaf 5.3

Zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Een neutraal voorwerp heeft ...
A
... geen positieve en geen negatieve lading.
B
... evenveel positieve als negatieve lading.

Slide 3 - Quizvraag

Een positief voorwerp wil graag neutraal worden door ...
A
... zijn positieve lading af te geven.
B
... elektronen op te nemen.

Slide 4 - Quizvraag

Positieve lading (proton) zit in de kern en kan zich niet verplaatsen (in een vaste stof).
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Welke bewering is waar?

A
De wet van Ohm geldt alleen als de temperatuur constant is.
B
De wet van Ohm geldt alleen als de elektrische stroomsterkte constant is.
C
De wet van Ohm geldt alleen als de elektrische spanning constant is.
D
De wet van Ohm geldt alleen als de spanningsbron regelbaar is.

Slide 6 - Quizvraag

Met welke van de schakelingen
in de figuur kun je de weerstand R
bepalen?
A
schakeling A
B
schakeling B
C
schakeling C
D
schakeling D

Slide 7 - Quizvraag

Wat voor soort schakeling is dit?
A
serie
B
parallel
C
serie en parallel
D
geen van beide

Slide 8 - Quizvraag

Welke grootheid is er constant bij een serie schakeling?
A
Stroomsterkte
B
Spanning
C
Weerstand
D
Vermogen

Slide 9 - Quizvraag

Bij een serie schakeling van 10 lampjes gaat er eentje stuk.
Wat gebeurt er?
A
De oneven lampen gaan uit
B
De overige lampen blijven branden
C
De even lampen gaan uit
D
Alle lampen gaan uit

Slide 10 - Quizvraag

Het lampje in de onderstaande figuur
brandt op een elektrische spanning van:

A
3,3 V
B
5,0 V
C
10 V
D
15 V

Slide 11 - Quizvraag

In hiernaast is een grafiek getekend.
De grafiek geeft het verband weer tussen de spanning
over en de stroomsterkte door een weerstand.
Bepaal met behulp van de grafiek de grootte van de
weerstand en kies het juiste antwoord.

A
2 Ω
B
0,3 Ω
C
8 Ω
D
3 Ω

Slide 12 - Quizvraag

Bij een NTC-weerstand wordt de weerstand groter als .... ?
A
de temperatuur stijgt
B
het lichter wordt
C
de temperatuur daalt
D
deze geen stroom krijgt

Slide 13 - Quizvraag

De weerstand is 2,5KΩ. Welke weerstand kunnen ze het beste gebruiken?
A
Rood-groen-zwart-bruin
B
Rood-groen-rood-goud
C
Rood-groen-zwart-goud
D
Rood-groen-oranje-goud

Slide 14 - Quizvraag

Een NTC en een LDR zijn veranderlijke weerstandjes.
Hoe verandert de weerstand van een LDR als er meer licht op de LDR valt?
De weerstand wordt dan ................
A
hoger
B
lager
C
blijft gelijk
D
wordt nul

Slide 15 - Quizvraag

Aan de slag met 5.1 & 5.2
Zorg dat je van paragraaf 1 vraag 8 (VWO) of 9 (havo) (nog een keer) maakt
Kijk paragraaf 1 na

Maak van paragraaf 2 tenminste (en kijk ze na):
H : 2, 4, 8, 9 
V: 2, 3, 7, 8


Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Wat is de totale weerstand van de 3 weerstanden?
A
200Ω
B
801Ω
C
1,8kΩ
D
Dat hangt van de spanning af.

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Wat is de totale weerstand?
A
3,3
B
5
C
10
D
15

Slide 27 - Quizvraag

Wat is de totale weerstand?
A
1
B
3
C
3,3
D
9

Slide 28 - Quizvraag

Bereken de totale weerstand
van drie
weerstanden.
A
25 Ω
B
7,5 Ω
C
95 Ω
D
32 Ω

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Bereken de totale weerstand (vervangings- weerstand) van de schakeling hiernaast.
A
100 Ω
B
53,3 Ω
C
6,7 Ω
D
67,5 Ω

Slide 36 - Quizvraag

Bereken de totale weerstand (vervangings- weerstand) van de schakeling hiernaast.
A
6,7 Ω
B
100 Ω
C
48,3 Ω
D
53,3 Ω

Slide 37 - Quizvraag

Bereken de totale weerstand (vervangings- weerstand) van de schakeling hiernaast.
A
150 Ω
B
105 Ω
C
33,3 Ω
D
26,2 Ω

Slide 38 - Quizvraag

Slide 39 - Tekstslide