H7 Slotquiz

Quiz bij hoofdstuk 7
Sociale ongelijkheid in de samenleving
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Quiz bij hoofdstuk 7
Sociale ongelijkheid in de samenleving

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sociale ongelijkheid
Een situatie waarin verschillen tussen mensen, in al dan niet aangeboren kenmerken, consequenties hebben voor hun maatschappelijke positie en leiden tot een ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken, van waardering en behandeling.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verhouding
Verhouding verwijst naar de de wijze waarop mensen zich van elkaar onderscheiden en tot elkaar verhouden en de manier waarop samenlevingen in sociale zin vormgeven aan deze verschillen. Het verwijst ook naar onderlinge betrekkingen tussen staten.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sociale stratificatie ( gelaagdheid)

Slide 5 - Tekstslide

In Nederland wordt sociale stratificatie vaak beschreven op basis van bezit en inkomenssituatie, macht, status en opleiding hebben daar natuurlijk ook mee te maken.

In India is er sprake van een kastenstelsel. Mensen behoren tot een sociale laag op basis van hun afkomst (pagina 142/143).
Wat zijn de 4 soorten sociale ongelijkheid?
A
Economische ongelijkheid, culturele ongelijkheid, politieke ongelijkheid, sociale ongelijkheid
B
Economische ongelijkheid, culturele diversiteit, politieke ongelijkheid, sociale ongelijkheid
C
Economische ongelijkheid, symbolische ongelijkheid, sociale ongelijkheid, politieke ongelijkheid

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen een open en een gesloten samenleving?
A
Een open samenleving heeft gelijke kansen, een gesloten samenleving heeft meer diversiteit
B
Een open samenleving heeft sociale mobiliteit, een gesloten samenleving heeft beperkte sociale mobiliteit

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe kunnen de drie verschillende soorten kapitaal van invloed zijn op positieverwerving?
A
Cultureel kapitaal kan via opleiding en opvoeding leiden tot positieverwerving, economisch kapitaal kan via financiële middelen leiden tot positieverwerving, sociaal kapitaal kan via netwerken en connecties leiden tot positieverwerving
B
Cultureel kapitaal kan via werkervaring leiden tot positieverwerving, economisch kapitaal kan via sociale activiteiten leiden tot positieverwerving, sociaal kapitaal kan via woonplaats leiden tot positieverwerving

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen harmoniemodel en conflictmodel?
A
Harmoniemodel is enkel voor politieke conflicten
B
Harmoniemodel streeft naar consensus, conflictmodel benadrukt tegenstellingen
C
Het conflictmodel biedt ruimte voor protesten, het harmoniemodel niet

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Socialisten willen:
A
Een gemengde economie met een kleine overheid, waar mensen altijd op de verzorgingsstaat kunnen leunen.
B
Een gemengde economie met een grote overheid, waar mensen gelijke (onderwijs)kansen krijgen.

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Gespreide verantwoordelijkheid is belangrijk.
A
Confessionelen
B
Liberalen
C
Sociaaldemocraten

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dit woord hoort er niet bij:
A
Gespreide verantwoordelijkheid
B
Maatschappelijk middenveld
C
Privatisering
D
Staatsvrije ruimte

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke overheidsinstrumenten beïnvloeden sociale ongelijkheid?
A
Veiligheidsbeleid
B
Inkomensverdelingsbeleid
C
Wijkgericht achterstandsbeleid
D
Onderwijsbeleid

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord hoort er niet bij?
A
Emancipatiebeleid
B
Mannen waren handelingsonbekwaam
C
Glazen plafond
D
Quota

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat houdt het begrip 'nivelleren' in bij de aanpak van sociale ongelijkheid?
A
Het vergroten van inkomensverschillen
B
Het verkleinen van inkomensverschillen

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke maatregel hoort niet bij het socialezekerheidsbeleid?
A
Algemene Ouderdomswet
B
Leerplicht
C
Kinderbijslag
D
Ziektewet

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk effect hoort niet bij het overheidsbeleid rondom sociale ongelijkheid?
A
Hoge uitgaven van de overheid
B
Weinig prikkel om te werken
C
Meer kansenongelijkheid tussen groepen
D
Meer bureaucratie en marktwerking

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk effect herken je hier?
A
Verslechterde concurrentiepositie
B
Minder sociale cohesie

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke 21e eeuwse-ontwikkeling heeft geen invloed op de verhoudingen in Nederland?
A
Digitalisering, informatisering en robotisering
B
Europeanisering en globalisering
C
Stijgend opleidingsniveau
D
Ontwikkeling naar een industriële samenleving

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een gevolg van globalisering voor de verhoudingen in Nederland?
A
Rijkdom trekt armoede aan. Dit zorgt voor een nieuwe onderklasse in de rijkere landen.
B
Hooggeschoold werk verplaatst naar lageloonlanden, dit heeft gevolgen voor de arbeidersklasse.

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een gevolg van globalisering voor de verhoudingen in Nederland?
A
Rijkdom trekt armoede aan. Dit zorgt voor een nieuwe onderklasse in de rijkere landen.
B
Hooggeschoold werk verplaatst naar lageloonlanden, dit heeft gevolgen voor de arbeidersklasse.

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies