V1 - Unit 3: Grammar Part 1

V1 - Unit 3: Grammar
  1. Present Simple
  2.  This & that
  3. One, ones
  4. Some & Any
  5. Short answers
  6. Plural
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

V1 - Unit 3: Grammar
  1. Present Simple
  2.  This & that
  3. One, ones
  4. Some & Any
  5. Short answers
  6. Plural

Slide 1 - Tekstslide

1. Present Simple
De present simple is een Engelse werkwoordstijd die wordt gebruikt om het te hebben over gewoonten, stabiele situaties, feiten en geplande gebeurtenissen in de nabije toekomst. In het Nederlands noemen we deze vorm de onvoltooid tegenwoordige tijd.

Slide 2 - Tekstslide

1. Present Simple
I drink
You drink
He/she/it drinks
We drink
You drink
They drink
Do I drink?
Do you drink?
Does he/she/it drink?
Do we drink?
Do you drink?
Do they drink?
I do not drink
You do not drink
He/she/it does not drink
We do not drink
You do not drink
They do not drink
1. Present Simple
Let op
Voor ontkennende constructies in de present simple gebruik je de infinitief, ongeacht het onderwerp. Zo krijgt de derde persoon enkelvoud ook geen “s” meer, omdat de “do” of “does” van de ontkenning de persoonsvorm is.
The clock doesn’t works. > FOUT
The clock doesn’t work. > CORRECT

Slide 3 - Tekstslide

1. Present Simple
De present simple wordt gebruikt om te praten of schrijven over gewoonten, stabiele situaties, algemene waarheden en geplande gebeurtenissen in de nabije toekomst.
Voorbeelden: 
Jan and Alana exercise every morning.
I speak French.
The Earth revolves around the sun.
The last bus leaves at 7 p.m.


Slide 4 - Tekstslide

Ik begrijp Present Simple
😒🙁😐🙂😃

Slide 5 - Poll

this / that / these / those

Slide 6 - Tekstslide

This & that
Wat
Wanneer
Voorbeeld
This
Verwijzen naar iets of iemand dichtbij.
- Is this my ticket?
- This station is called Elephant & Castle.
That
Verwijzen naar iets of iemand wat verder weg.
- Is that the train to Heathrow airport?
- Who is that woman over there?

Slide 7 - Tekstslide

Choose the correct sentence.
A
This pencil here looks sharp
B
That pencil here looks sharp
C
These pencil here looks sharp
D
Those pencil here looks sharp

Slide 8 - Quizvraag

Choose the correct sentence.
A
Look at this birds on the roof there!
B
Look at that birds on the roof there!
C
Look at these birds on the roof there!
D
Look at those birds on the roof there!

Slide 9 - Quizvraag

Choose the correct sentence.
A
This dogs here are happy.
B
That dogs here are happy.
C
These dogs here are happy.
D
Those dogs here are happy.

Slide 10 - Quizvraag

Choose the correct sentence.
A
This students over there are lost.
B
That students over there are lost.
C
These students over there are lost.
D
Those students over there are lost.

Slide 11 - Quizvraag

Ik begrijp "this & that"
😒🙁😐🙂😃

Slide 12 - Poll

One & Ones
One en ones worden in het Engels gebruikt, zodat je woorden niet onnodig hoeft te herhalen in een zin. In plaats van het zelfstandig naamwoord schrijf je dan one of ones. One gebruik je wanneer het zelfstandig naamwoord enkelvoud is en ones gebruik je wanneer het zelfstandig naamwoord meervoud is. 

Slide 13 - Tekstslide

One & Ones
Where are my clothes? The clothes I just bought?
Where are my clothes? The ones I just bought?

Do you see my sisters? Paula is the sister on the left and Susan is the sister on the right.
Do you see my sisters? Paula is the one on the left and Susan is the one on the right.

Slide 14 - Tekstslide

The bag is very old. I need a new _____.
A
one
B
ones

Slide 15 - Quizvraag

Small pineapples are sweeter than big _____.
A
one
B
ones

Slide 16 - Quizvraag

The new smartphones are much faster than the old _____.
A
one
B
ones

Slide 17 - Quizvraag

Which one is your car? The blue _____ or the red _____.
A
one, ones
B
ones, ones
C
one, one
D
ones, one

Slide 18 - Quizvraag

Ik begrijp "One & Ones"
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Poll

Some & Any
Some & Any betekenen hetzelfde: een bepaald aantal, een bepaalde hoeveelheid (wat, enkele, een paar)
Je gebruikt beide voor meervoud of voor ontelbare zelfstandige naamwoorden.
Bevestigende zinnen
Vragende zinnen
Ontkennende zinnen
Some
+
+
Any
+
+

Slide 20 - Tekstslide

Some & Any
Are there any cookies?
(ik weet niet of er koekjes zijn)
There aren't any cookies.
There are some cookies on the table.
Can I have some cookies?
(Ik weet dat er koekjes zijn en ik vraag om wat te krijgen)

Slide 21 - Tekstslide

Some & Any

De keuze tussen anyone/someone, anybody/somebody, anything/something, anywhere/somewhere etc. is hetzelfde als tussen any en some.

Slide 22 - Tekstslide

Have you got ______ posters on your bedroom walls? Yes, I have_______
A
any, some
B
any, any
C
some, some
D
some, any

Slide 23 - Quizvraag

Do we have ________? If not, I will go buy________.
A
any, some
B
any, any
C
some, some
D
some, any

Slide 24 - Quizvraag

We have _______ oranges left. But I also need ______ for my cake.
A
any, some
B
any, any
C
some, some
D
some, any

Slide 25 - Quizvraag

Ok, then I'll go buy _______. Should I also buy lemons? Do we have _____?
A
any, some
B
any, any
C
some, some
D
some, any

Slide 26 - Quizvraag

Ik begrijp het verschil tussen some & any.
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll

Korte antwoorden
In het Engels, is het beleef om een ja/nee vraag te beantwoorden met een kort antwoord in plaats van alleen ja/nee.
Voor positieve antwoorden gebruik je:
Yes, persoonlijk voornaamwoord + hulpwerkwoord
Voor negatieve antwoorden gebruik je:
No, persoonlijk voornaamwoord + hulpwerkwoord + n't/not

Slide 28 - Tekstslide

Korte antwoorden
In korte antwoorden herhaal je het hulpwerkwoord dat in de vraag stond..
-Do you have a sister?
-Yes, I do. / No, I don't.
___________________________________________
-Can I help you?
Yes, you can. / No, you can't.

Slide 29 - Tekstslide

Korte antwoorden
LET OP:
-Do you have a pen?
Yes, I do. / No, I don't.
-Have
you got a pen?
Yes, I have. No, I haven't.

Slide 30 - Tekstslide

Do you have a dog?

Slide 31 - Open vraag

Can you pass me the salt?

Slide 32 - Open vraag

May I speak?

Slide 33 - Open vraag

Ik begrijp korte antwoorden.
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll