werkwoordspelling tt, vt en vd herhaling les 1

Werkwoordspelling
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Deze les leer je/herhaal je spelling uit periode 1
Starten met nieuwe zaken van formuleren en grammatica
Herhalen
Hoe werkwoorden worden vervoegd
Hoe je werkwoorden schrijft in de tegenwoordige tijd
Hoe je werkwoorden schrijft in de verleden tijd
Hoe je werkwoorden schrijft in de voltooide tijd

Slide 2 - Tekstslide

Nieuw deze periode
Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Verwijswoorden
meervouden
Verkleinwoorden en afkortingen
Tussenletters 
Koppelteken
Alles met de juiste spelling 

Slide 3 - Tekstslide

We starten met een herhaling van spelling (komen ook woordsoorten nogmaals voorbij)

Slide 4 - Tekstslide

werkwoorden....
Komen in verschillende vormen in een zin voor. Hoe schrijf je de goede vorm? 
  • Daarvoor moet je altijd letten op het onderwerp in de zin: wie of wat doet iets? Het werkwoord dat daarbij hoort, heet de persoonsvorm.
  • En je moet letten op de tijd waarin de zin wordt geschreven: nu of in het verleden?

Slide 5 - Tekstslide

Stam
Stam van verhuizen
Stam van proeven

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Tegenwoordige tijd = nu

(varen) De visser _____ het meer op.
A
vaard
B
vaart
C
vaarde
D
vart

Slide 8 - Quizvraag

Deze week ___ onze keuken gerenoveerd.
(tegenwoordige tijd)
A
word
B
werd
C
wordt
D
werdt

Slide 9 - Quizvraag

Vinden - Tegenwoordige tijd
Hoe … je zus haar nieuwe school?
A
Vind
B
Vindt
C
Vond
D
Vondt

Slide 10 - Quizvraag

werkwoordspelling tegenwoordige tijd: wat is goed?
A
hij bediend
B
hij bedient
C
hij bediendt
D
hij bediende

Slide 11 - Quizvraag


Vervoeg in de tegenwoordige tijd.
A
vind
B
vint
C
vindt
D
vond

Slide 12 - Quizvraag


Vervoeg in de tegenwoordige tijd.
A
gebruikt
B
gebruikd
C
gebruikte
D
gebruiken

Slide 13 - Quizvraag

En nu de verleden tijd
In het Nederlands zijn er twee soorten werkwoorden: sterke werkwoorden en zwakke werkwoorden
  • Sterke werkwoorden veranderen van klank in de verleden tijd. Bijvoorbeeld lopen --> liepen
  • Zwakke werkwoorden houden dezelfde klank, maar er komt -te of -de achter: maken  --> maakten         vullen --> vulden
  • Denk dan aan het SeXy FoK(s)CHaaP! dan plus te(n)

Slide 14 - Tekstslide

Welke werkwoordsvorm in de verleden tijd is juist?

Jan en Marijke...... (lopen) gisteren naar school
A
liep
B
liepen
C
loopte
D
loopten

Slide 15 - Quizvraag

Dan heb jij ook niet echt.............(leven)
A
Geleefd
B
Geleeft

Slide 16 - Quizvraag

Gisteren ........... (dromen) ik ervan dat ze met mij zou hebben ............ (lunchen)
A
droomde
B
droomte
C
gelunchd
D
geluncht

Slide 17 - Quizvraag

Mijn ouders.... (kijken) niet zo blij toen ik te laat thuis was
A
keken
B
keek
C
kijkten
D
kijkte

Slide 18 - Quizvraag

Martine ............ (dansen) vorige week heel wild op het feest
A
dansde
B
dansden
C
danste
D
dansten

Slide 19 - Quizvraag

Vind je het moeilijk?
Kijk dan ook het volgende filmpje. Hetzelfde wordt uitgelegd op een iets andere manier.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Werkwoordspelling

Slide 22 - Tekstslide

voltooide tijd.......
...... wordt gebruikt als iets af is, klaar is.

Het voltooid deelwoord is geen persoonsvorm, want er moet altijd een andere werkwoord bij: hebben of zijn.
               lopen: ik heb gelopen
               lezen: ik heb gelezen

Slide 23 - Tekstslide

Aan de slag:
Pak pen en papier.
Bekijk het volgende filmpje
schrijf zelf ook werkwoorden op van de challenge. 

Succes!

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Welke werkwoorden heb je genoteerd?

Slide 26 - Open vraag

Schrijf de voltooid deelwoorden bij de werkwoorden:

lopen, dansen, zwaaien, eten, sporten, halen, wandelen, lachen, knipogen, winnen

Slide 27 - Tekstslide

lopen
dansen
zwaaien
eten
sporten
halen
wandelen
lachen
knipogen
winnen
gelopen
gedanst
gezwaaide
gegeten
gesport
gehaald
gewandeld
gelachen
geknipoogd
gewonnen

Slide 28 - Tekstslide

Welk voltooid deelwoord is correct?
Ik heb heel hard naar school .... (fietsen)
A
gefietsen
B
gefietsd
C
gefietst
D
gefietste

Slide 29 - Quizvraag

welk voltooid deelwoord is correct?

Ik heb drie boeken ..... (lezen)
A
geleest
B
geleesd
C
gelazen
D
gelezen

Slide 30 - Quizvraag

Welk voltooid deelwoord is goed?

Ik heb de oude vrouw ..... (helpen)
A
geholpen
B
gehelpen
C
gehelpt
D
gehelpd

Slide 31 - Quizvraag

Welk voltooid deelwoord is goed?

Ik heb de oude vrouw ..... (helpen)
A
geholpen
B
gehelpen
C
gehelpt
D
gehelpd

Slide 32 - Quizvraag

Hoe is het om dit weer even te oefenen? Voor wie is dit nog moeilijk?
Huiswerk staat klaar in slimleren (H1 werkwoorden) voor extra oefening.
Iedereen maakt dit en is af 2 april. 

Inloggen slimleren: 

Slide 33 - Tekstslide

Volgende les:
Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord (spelling)
Verwijswoorden

Slide 34 - Tekstslide