Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
werkwoordspelling !
Werkwoordspelling
1 / 30
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
In deze les zitten
30 slides
, met
interactieve quizzen
,
tekstslides
en
4 videos
.
Lesduur is:
60 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Werkwoordspelling
Slide 1 - Tekstslide
Deze les leer je/herhaal je
Hoe werkwoorden worden vervoegd
Hoe je werkwoorden schrijft in
d
e tegenwoordige tijd
Hoe je werkwoorden schrijft
in de verleden tijd
Hoe je werkwoorden schrijft
in de voltooide tijd
Slide 2 - Tekstslide
Werkwoorden....
komen in verschillende vormen in een zin voor. Hoe schrijf je de goede vorm?
Daarvoor moet je altijd letten op het onderwerp in de zin: wie of wat doet iets? Het werkwoord dat daarbij hoort heet de
persoonsvorm.
En je moet letten op de
tijd
waarin de zin wordt geschreven: nu of in het verleden?
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
Tegenwoordige tijd
Wanneer het onderwerp verandert, moet je de persoonsvorm vervoegen.
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Video
Tegenwoordige tijd = nu
(varen) De visser _____ het meer op.
A
vaard
B
vaart
C
vaarde
D
vart
Slide 7 - Quizvraag
Deze week ___ onze keuken gerenoveerd.
(tegenwoordige tijd)
A
word
B
werd
C
wordt
D
werdt
Slide 8 - Quizvraag
Vinden - Tegenwoordige tijd
Hoe … je zus haar nieuwe school?
A
Vind
B
Vindt
C
Vond
D
Vondt
Slide 9 - Quizvraag
werkwoordspelling tegenwoordige tijd: wat is goed?
A
hij bediend
B
hij bedient
C
hij bediendt
D
hij bediende
Slide 10 - Quizvraag
Vervoeg in de tegenwoordige tijd
A
vind
B
vint
C
vindt
D
vond
Slide 11 - Quizvraag
Vervoeg in de
tegenwoordige tijd
.
A
gebruikt
B
gebruikd
C
gebruikte
D
gebruiken
Slide 12 - Quizvraag
En nu de verleden tijd
In het Nederlands zijn er twee soorten werkwoorden:
sterke
werkwoorden en
zwakke
werkwoorden
Sterke werkwoorden veranderen van klank in de verleden tijd. Bijvoorbeeld lopen --> l
ie
pen
Zwakke werkwoorden houden dezelfde klank, maar er komt -te of -de achter: maken --> maak
ten
vullen --> vul
den
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Video
Welke werkwoordsvorm in de verleden tijd is juist?
Jan en Marijke...... (lopen) gisteren naar school
A
liep
B
liepen
C
loopte
D
loopten
Slide 15 - Quizvraag
Mijn ouders.... (kijken) niet zo blij toen ik te laat thuis was
A
keken
B
keek
C
kijkten
D
kijkte
Slide 16 - Quizvraag
Martine ............ (dansen) vorige week heel wild op het feest
A
dansde
B
dansden
C
danste
D
dansten
Slide 17 - Quizvraag
Aan de slag
Opdrachten in de planning:
Paragraaf 2.1 en 2.2
Volgende week: Voltooid deelwoord
6 november: toets werkwoordspelling
Slide 18 - Tekstslide
Vorige week
Werkwoordspelling:
Persoonsvorm
Tegenwoordige tijd
Verledentijd
Slide 19 - Tekstslide
Deze week
Voltooide tijd
Slide 20 - Tekstslide
Voltooide tijd.......
...... wordt gebruikt als iets af is, klaar is.
Het voltooid deelwoord is geen persoonsvorm, want er moet altijd een andere werkwoord bij:
hebben
of
zijn
.
lopen: ik heb gelopen
lezen: ik heb gelezen
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Video
Dus:
Verleng het woord in de verleden tijd.
Dan ontdek je of je een d of en t schrijft.
Slide 23 - Tekstslide
Typ hier jouw voltooid deelwoorden bij de werkwoorden:
lopen, dansen, zwaaien, eten, sporten, halen, wandelen, lachen, knipogen, winnen
Slide 24 - Open vraag
lopen
dansen
zwaaien
eten
sporten
halen
wandelen
lachen
knipogen
winnen
gelopen
gedanst
gezwaaid
gegeten
gesport
gehaald
gewandeld
gelachen
geknipoogd
gewonnen
Slide 25 - Tekstslide
Welk voltooid deelwoord is correct?
Ik heb heel hard naar school .... (fietsen)
A
gefietsen
B
gefietsd
C
gefietst
D
gefietste
Slide 26 - Quizvraag
welk voltooid deelwoord is correct?
Ik heb drie boeken ..... (lezen)
A
geleest
B
geleesd
C
gelazen
D
gelezen
Slide 27 - Quizvraag
Welk voltooid deelwoord is goed?
Ik heb de oude vrouw ..... (helpen)
A
geholpen
B
gehelpen
C
gehelpt
D
gehelpd
Slide 28 - Quizvraag
Welk voltooid deelwoord is goed?
Ik heb het meisje ..... (kussen)
A
gekussen
B
gekozen
C
gekust
D
gekusd
Slide 29 - Quizvraag
Aan de slag:
Opdrachten in de planning maken, via licentie NuNederlands:
Paragraaf 2.3
Volgende les: toets werkwoordspelling
Slide 30 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
werkwoordspelling
April 2024
- Les met
24 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Werkwoordspelling
Februari 2024
- Les met
23 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
werkwoordspelling 2F
Januari 2023
- Les met
21 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
werkwoordspelling
Januari 2023
- Les met
23 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
werkwoordspelling !
Oktober 2022
- Les met
29 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
werkwoordspelling tt, vt en vd
September 2022
- Les met
25 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
werkwoordspelling
April 2024
- Les met
24 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
werkwoordspelling
April 2024
- Les met
27 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1