Loon of salaris ontvang je als je voor een baas werkt.
Winst is je inkomen als je een eigen bedrijf hebt.
Uitkering ontvang je van de overheid. Bijvoorbeeld als je werkloos of arbeidsongeschikt bent. Ouders van kinderen onder de achttien krijgen kinderbijslag.
Slide 2 - Tekstslide
Begroting
Heb je genoeg inkomsten om al je uitgaven te kunnen betalen? Dat kun je van tevoren zien als je een begroting maakt. Een begroting is een overzicht van je verwachte inkomsten en je verwachte uitgaven voor de komende periode.
Vraag
Komt Richard tekort, of
houdt hij over in de maand
oktober?
Slide 3 - Tekstslide
Hoofdstuk 1.4 t/m opdracht 48
Welke vormen van inkomen hadden we?
Slide 4 - Tekstslide
Omrekenen maand en week
Om bedragen te kunnen vergelijken reken je ze eerst om naar dezelfde periode. Omrekenen van week naar maand of van maand naar week doe je met behulp van de volgende formules:
Je krijgt € 5 zakgeld per week, hoeveel is dat per maand?
€ 5 x 52 (weken) = 260 ÷ 12 (maanden) = € 21,67
Je krijgt € 20 zakgeld per maand, hoeveel is dat per week?
€ 20 x 12 (maanden) = 240 ÷ 52 (weken) = € 4,62
Slide 5 - Tekstslide
Oefening
Je krijgt €3,- zakgeld per week, hoeveel is dit per maand?
Een sportschool abonnement kost €30,- per maand hoeveel is dat per week?
Slide 6 - Tekstslide
Uitgaven
Vaste lasten (zoals huur, energie, abonnement en contributie)
Huishoudelijke uitgaven (zoals boodschappen en persoonlijk verzorging)
Incidentele uitgaven (zoals kleding, apparaten en vakantie)
Slide 7 - Tekstslide
Reserveren
Voor incidentele uitgaven heb je niet meteen geld klaarliggen. Daarom is het verstandig ervoor te reserveren. Dan zet je telkens een bedrag opzij (sparen), zodat je later een bepaalde grote uitgave kunt betalen.
Slide 8 - Tekstslide
Reservering berekenen
Reservering per maand = benodigd bedrag ÷ aantal maanden
Voorbeeld
Over 9 maanden is het kerstvakantie. Dan wil je een snowboard kopen van € 225. Hoeveel moet je per maand reserveren?
Je wilt over 2,5 jaar een rondreis maken, deze kost €4.000,- je hebt al €400,- gespaard. Hoeveel moet je per maand reserveren?
Slide 10 - Tekstslide
Minimale toetsvoorbereiding
nadat je alle opgaven de afgelopen weken gemaakt hebt
leer de formules op pagina 9 (notatie), 10 (gemiddelde), 15 (procent), 21 (van week naar maand), 22 (van maand naar week) en 23 (reservering per maand)
leer de samenvatting op pagina 26
leer de begrippen op pagina 27
doe de oefentoets op pagina 29
doe nog een aantal herhalingsopdrachten op pagina 30/31 (minimaal 2 per paragraaf)
doe nog een aantal rekenopdrachten op pagina 34/35 (minimaal 3)