In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Welkom A3T!
Werkwoordspelling
Slide 1 - Tekstslide
Programma
Leerwerkcheck lezen 1 en 2
Werkwoordspelling - pv en Engelse werkwoorden
Afsluiting en vooruitblik
Slide 2 - Tekstslide
In de tekst staat: 'Daarom zal jij andere resultaten krijgen als je googelt op bijvoorbeeld 'sportvereniging' dan een klasgenoot. Hoe komt dit?
Slide 3 - Open vraag
Wat wordt bedoeld met de 'informatiebubbel'?
Slide 4 - Open vraag
Is er in het volgende geval sprake van plagiaat? Ties heeft voor zijn boekverslag een samenvatting genomen van Scholieren.com. Hij heeft hier en daar wat zinnen herschreven en andere woorden gebruikt. Hij levert zijn boekverslag in met zijn eigen naam eronder.
A
ja
B
nee
Slide 5 - Quizvraag
Spelling
Werkwoorden
Slide 6 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kent de regels voor het schrijven van de verschillende werkwoordsvormen en kunt die toepassen.
Slide 7 - Tekstslide
Soorten werkwoorden
Persoonsvorm
Wij lopen altijd naar school.
Voltooid deelwoord
Wij hebben gisteren 10 kilometer gelopen.
Onvoltooid deelwoord
Lopend ging hij naar zijn werk.
Hele werkwoord of het infinitief
Wij willen daar graag lopen.
Slide 8 - Tekstslide
Persoonsvorm
De persoonsvorm is verbonden met het onderwerp (ev/mv) en kan in zowel de tegenwoordige tijd als de verleden tijd staan.
Je vindt de persoonsvorm door:
De tijdproef uit te voeren (verander de tijd)
De getalproef uit te voeren (verander het getal van het onderwerp)
Het werkwoord dat je moet aanpassen om de zinnen correct te maken, is de persoonsvorm.
Slide 9 - Tekstslide
Benoem de persoonsvorm(en) van onderstaande zinnen:
1. Onze buurvrouw verbouwt haar huis zelf. 2. Vind jij het ook jammer, dat het weer zo verandert?
Slide 10 - Open vraag
Voltooid deelwoord
Je herkent het voltooid deelwoord aan:
De zin bevat een vorm van hebben, zijn of worden
Er staat ge-, be-, ont- of ver- voor het werkwoord.
Slide 11 - Tekstslide
Benoem de voltooid deelwoorden uit de onderstaande zinnen: 1. Raad eens wat er vandaag is gebeurd. 2. Ik heb de beschimmelde kaas maar weggegooid.
Slide 12 - Open vraag
Infinitief
Het infinitief is het hele werkwoord.
Het is het hele werkwoord (de wij-vorm).
Er staat soms 'te' of 'aan het' voor.
Slide 13 - Tekstslide
Benoem de infinitieven uit de onderstaande zinnen:
1. Dit betekent dat we nogal haast hebben. 2. Wij zijn van plan om te gaan fietsen.
Slide 14 - Open vraag
Persoonsvorm
De persoonsvorm kan voorkomen in de tegenwoordige tijden in de verleden tijd. Bij deze tijden horen verschillende regels.
Daarnaast bestaan er klankveranderende en klankvaste werkwoorden.
Slide 15 - Tekstslide
Persoonsvorm TT
ik, .... jij
Persoonsvorm TT
ik, .... jij
jij
hij/zij/het
meervoud
ik-vorm/stam
ik-vorm + t
ik-vorm + t
'infinitief'
fiets word loop
fietst wordt loopt
fietst wordt loopt
fietsen worden lopen
werkwoorden die eindigen op dt komen dus alleen voor bij de persoonsvormen in de tegenwoordige tijd van jij + hij/zij/het. De stam van het werkwoord moet dan wel op een d eindigen.
Slide 16 - Tekstslide
Persoonsvorm VT
Klankveranderende werkwoorden Deze werkwoordenmoet je kennen (lopen - liep - gelopen). Er komt in de verleden tijd nooit meer een -t of -d achter! Klankvaste werkwoorden Bij deze werkwoorden moet je bepalen of er -te(n) of +de(n) toegevoegd moet worden. Gebruik daarvoor 't ex Kofschip of 't sexy fokschaap.
Slide 17 - Tekstslide
Persoonsvorm VT
Om te bepalen of er -te(n) of +de(n) toegevoegd moet worden, gebruik je 't ex kofschip of 't sexy fokschaap.
Zit de laatste letter van de stam van het werkwoord wel of niet in 't sexy fokschaap?
wel > ik-vorm + te(n) fietsen - fiets - fietste(n)
niet > ik-vorm + de(n) leren - ler - leerde(n)
Slide 18 - Tekstslide
Vul bij iedere zin de juiste vorm van de pv verleden tijd in: 1. Mijn ouders ............................. (wachten) gisteren twee uur voordat zij naar binnen ............................. (mogen). 2. Hij ............................. (fronsen) zijn wenkbrauwen toen zij zo ............................. (binnenkomen).
Slide 19 - Open vraag
Voltooid deelwoord
Klankveranderende werkwoorden moet je kennen.
Bij klankvaste werkwoorden eindigt een een voltooid deelwoord op een -t of -d. Daarvoor gebruik je 't sexy fokschaap.
Of je maakt het woord langer.
De vloer is geboen.. - de geboende vloer
Slide 20 - Tekstslide
Vul bij iedere zin de juiste vorm van het voltooid deelwoord in: 1.. Het gebeurt wel vaker dat hij verkeerd wordt ................................ (aanmelden). 2. Is dat écht wat er is ................................ (gebeuren)?
Slide 21 - Open vraag
Slide 22 - Video
Engelse werkwoorden
Engelse werkwoorden vervoeg je zoveel mogelijk als Nederlandse werkwoorden! Je gebruikt dus dezelfde regels.
Engelse werkwoorden hebben soms een afwijkende ik-vorm:
paintball, delete, race (vanwege de uitspraak) scoor, promoot -(vanwege de o-klank)
Slide 23 - Tekstslide
Engelse werkwoorden
Sommige woorden en werkwoorden die wij gebruiken, komen uit een andere taal. Je noemt ze leenwoorden.
Engelse werkwoorden vervoeg je op dezelfde manier als Nederlandse werkwoorden.
Let op: Bij saven, timen en daten eindigt de stam op -e.
We 'vernederlandsen' de Engelse werkwoorden, behalve als je daardoor een verkeerde uitspraak krijgt.
Slide 24 - Tekstslide
De leerling ... het document gisteren op haar Chromebook. (saven)
A
savde
B
savede
C
savete
D
savte
Slide 25 - Quizvraag
Hoe zit dat?
Bij het werkwoord saven eindigt de stam op een -e
-> save (spreek uit: seef)
De v van save zit niet in het 'T eX KoFSCHiP
Daarom krijg je in de verleden tijd -de of - den
Ik save Ik savede Ik heb gesaved
Hij savet Wij saveden
Slide 26 - Tekstslide
Bij de meeste werkwoorden werkt het dus hetzelfde als bij de Nederlandse werkwoorden.
Slide 27 - Tekstslide
maar..... let op goed de uitspraak -n
Slide 28 - Tekstslide
Vul bij iedere zin de juiste vorm van het voltooid deelwoord in:
1. Peter ................................... (scrollen) door zijn e-mails. 2. Voor dat project ................................... (researchen) ik vorige week in de databank. 3. Maxime................................... (stressen, vt) flink na zijn toets. 4. Heb jij vorige week ook ................................... (flyeren)? 5. Mijn moeder ................................... (recyclen) alles.
Slide 29 - Open vraag
Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: woensdag 25 september
Leer alles van leesvaardigheid 1 en 2, leer niet alleen uit je boek, maar ook de gemaakte opdrachten en de lessonups.