2.1 Jouw inkomsten en uitgaven

2.1 Jouw inkomsten en uitgaven
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

2.1 Jouw inkomsten en uitgaven

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • je kunt verschillende  soorten inkomens noemen
  • je kunt drie groepen van uitgaven noemen en voorbeelden ervan geven
  • je kunt bedragen omrekenen van week naar maand en omgekeerd
  • je kunt een  begroting van inkomsten en uitgaven maken

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Soorten inkomsten
Soorten inkomsten:  
Loon of salaris


Winst


Uitkering


Zakgeld



Slide 4 - Tekstslide

Soorten inkomens 


  •  Loon of salaris                     als je in dienst bent bij een bedrijf  
  •  Winst                                       als je een eigen bedrijf hebt
  • Uitkering                                 ontvang je van de overheid als je werkloos of arbeidsongeschikt bent.   Ook kinderbijslag is een uitkering.                 

  • zakgeld
timer
2:00

Slide 5 - Tekstslide

Soorten uitgaven
  • Vaste lasten                           vaste regelmaat, iedere maand of ieder jaar      bijvoorbeeld: huur,  gas, water, licht, abonnement tijdschrift, contributie sportclub 
  • Huishoudelijke uitgaven  of dagelijkse uitgaven        boodschappen, persoonlijke uitgaven als kapper en drogist   
  • Incidentele uitgaven                af en toe besteed je geld aan kleding, vakantie, nieuwe apparatuur of meubels
timer
7:30

Slide 6 - Tekstslide

Budget
Het bedrag dat je kunt uitgeven

Om te weten wat je kunt uitgeven en waaraan je het gaat uitgeven, is het handig om een overzicht te maken

Zo'n overzicht maak je meestal per maand.

Slide 7 - Tekstslide

REKENEN! 

Slide 8 - Tekstslide

Programma
1.  Wat gaan we deze les leren? (5 min.)
2. Uitleg (5 - 10 min.)
3. Oefenen klassikaal + bespreken (10 - 15 min.)
4. Exit-ticket - zelfstandig (10 min.)
5. Hoe ging het? (5 min.)





Slide 9 - Tekstslide

Doel van deze les
  1. Ik kan bedragen omrekenen tussen week-maand-kwartaal-jaar

  • Waarom?
  • In het dagelijkse leven ga je straks vaak geldbedragen omrekenen. 
  • Je betaalt een abonnement per maand. Wat betaal je per jaar?

Slide 10 - Tekstslide

Denk 15 seconden na over de volgende vragen
Zelfstandig, zonder door de klas te roepen. 
Geef iedereen even kort de tijd :-)


  1. Een jaar heeft ........... maanden
  2. Een jaar heeft ............ kwartalen
  3. Een jaar heeft ............... weken 

Slide 11 - Tekstslide

Basisregel
Altijd toepassen!

Als je bedragen moet omrekenen, dan reken je altijd eerst om naar een jaar.

Slide 12 - Tekstslide

Week naar maand

Slide 13 - Tekstslide

Week naar maand

Slide 14 - Tekstslide

Week naar maand

Slide 15 - Tekstslide

Maand naar week

Slide 16 - Tekstslide

Maand naar week

Slide 17 - Tekstslide

Maand naar week

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld 1
Pieter verdient €5,- per week
Wat verdient hij per maand?

  • €5,-  x   52  =  €260,-
  • €260,-    /   12  = €21,67
  • Berekening opschrijven + juist afronden

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld 2
Marloes verdient €200,- per maand
Wat verdient zij per week?

  • €200,-  x   12  =  €2400,-
  • €2400,-    /   52  = €46,15
  • Berekening opschrijven + juist afronden

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht
Wat: 5 rekenopgaven 
Hoe: in tweetallen 
Hulp: buurman/buurvrouw
Tijd: 5 minuten
Uitkomst: na de 5 min. uitleggen aan de klas
Klaar: bedenk zelf 1 som + antwoord en laat aan docent zien of het gelukt is 

Slide 21 - Tekstslide

Nu jullie! Schrijf je berekening op
1. Je krijgt per maand €80,- zakgeld. Wat krijg je per week?
2.  Je krijgt per week €5,- zakgeld. Wat krijg je per maand?
3. Netflix kost €16,99 per maand. Wat kost dit per jaar?
4. Je krijgt €18.000 per jaar. Wat krijg je per maand?
5. Je krijgt €350,- per kwartaal. Wat krijg je per week




timer
5:00

Slide 22 - Tekstslide

Antwoorden (berekening...)
1. €18,46
2.  €21,67
3. €203,88
4. €1500,-
5. €26,92




Slide 23 - Tekstslide

Exit ticket - Heb ik het begrepen :-)?
Wat: 5 opgaven
Hoe: zelfstandig (niet overleggen!)
Hulp: -
Tijd: 5 minuten
Uitkomst: na 5 minuten nakijken
Klaar: even geduld :-)




timer
5:00

Slide 24 - Tekstslide

Nakijken (4 goed van de 5 = voldoende)
Antwoorden:
  1. 250 x 12 = 3000,00
  2. 10.000 / 12 = 833,33
  3. 50 x 4 / 52 = 3,85
  4. 120 x 52 / 12 = 520,00
  5. 12,50 x 52 / 12 =54,17
  6. Klaar? Reflectie, vul de vragen op de achterkant in. Straks worden 3 leerlingen gevraagd.

timer
5:00

Slide 25 - Tekstslide

Begroting
  • Begroting = overzicht van uitgaven die je nog moet doen en inkomsten die je nog moet krijgen
  • Budgetteren = het maken van een begroting

Slide 26 - Tekstslide

BEGROTING



Waarom een begroting maken?

  • Voorkomen van geldproblemen

Slide 27 - Tekstslide

Begroting 
Inkomsten
Uitgaven
Inkomen uit arbeid
(bijv. salaris)

Inkomen uit winst

Overdrachtsinkomen
(bijv. zakgeld of een uitkering)

Huishoudelijke uitgaven
(bijv. eten, kapper)

Vaste lasten
(bijv. huur, abonnementen)

Incidentele uitgaven
(bijv. vakantie, meubels)

Slide 28 - Tekstslide

Begroting
Inkomsten
Uitgaven
Loon €500
Boodschappen €450
Winst €300
Netflix €8
Uitkering € 250
Huur €600
Totaal: €1.050
Totaal €1.058

Slide 29 - Tekstslide

Leerdoelen check   p. 49

Slide 30 - Tekstslide