3 a Eigen zinnen, bijvoorbeeld:
Ik | vind | jouw trui | mooi.
Vind | jij | mijn trui | mooi?
Hij | wil | zijn fiets | niet | in het fietsenrek | zetten.
b De woorden ik, jij en hij zijn aparte zinsdelen.
De woorden jouw, mijn en zijn zijn geen aparte zinsdelen. Ze horen bij een ander woord.
4 –
5 Eigen werk.