T4 luistervv kijk -en luisterexamen; SO exid 15, gramm vraagzinnen; oefentoets per6

Bienvenue 
à la classe de français!
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Bienvenue 
à la classe de français!

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Wie is een 'naaste' voor wie we kunnen bidden?

Slide 4 - Tekstslide

La prière

Slide 5 - Tekstslide

leerdoelen p. 6*
Leesvaardigheid (GL 5CDE/ examen): 
ik heb de juiste aanpak voor een examentekst Frans vmbo-gtl (gatentekstvragen, meerkeuzevragen, overige vraagtypen)

Luistervaardigheid (GL 3ABCDEFG/ kijk- en luisterexamen )
ik haal niveau A1+/ A2 

Grammatica (boîte à grammaire/ kennistoets) 
ik kan het bezittelijk voornaamwoord gebruiken in het Frans
ik kan het aanwijzend voornaamwoord gebruiken in het Frans
Ik kan het bijvoeglijk voornaamwoord (vorm en plaats) gebruiken in het Frans
ik kan de ontkenning gebruiken in het Frans
ik kan vraagwoorden gebruiken en vraagzinnen maken in het Frans

Vocabulaire: (examenidioom 7 t/m 15/ kennistoets)
Ik kan woorden die te maken hebben met transport en reizen, vrije tijd, communicatie, gevoelens, werk, techniek, gezondheid, het lichaam en begrippen over hoeveelheid correct vertalen (FN)

* zie PTA

Slide 6 - Tekstslide

Luistervaardigheid: 
ik haal niveau A1+/ A2

Slide 7 - Tekstslide

Woots kijk- en luisterexamen '23/ '24
open via Som2day

Slide 8 - Tekstslide

Luistervaardigheid: 
ik haal niveau A1+/ A2 

Doel bereikt?

Slide 9 - Tekstslide

grammatica: 
ik kan vraagzinnen herkennen 
in een tekst en gebruiken

Slide 10 - Tekstslide

3 onderdelen
1. een vraag stellen
2. een vraagwoord gebruiken
3. het vraagwoord 'quel'

Slide 11 - Tekstslide

1. een vraag stellen
  • Zet een ? achter de zin
  • Zet 'est-ce que' ervoor
  • inversie (omkering werkwoord-onderwerp): vooral in teksten
voorbeeldzin:
Tu veux danser avec moi.

Slide 12 - Tekstslide

2. een vraagwoord gebruiken
  • Zet het vraagwoord aan het begin of aan het einde van de zin.
                Comment tu t’appelles? Hoe heet jij?
                Tu t‘appelles comment? Hoe heet jij?

  • est-ce que gebruiken. Dan is de volgorde: 
                                                       vraagwoord + est-ce que + gewone zin.
                Comment est-ce que tu t’appelles? Hoe heet jij?
                est-ce que tu habites? Waar woon jij?



pourquoi
quand
qui
comment
qu'est-ce que
combien

Slide 13 - Tekstslide

3. het vraagwoord 'quel'

Slide 14 - Tekstslide

grammatica: 
ik kan vraagzinnen
herkennen in een tekst en gebruiken
Oefenmateriaal:
maak de boîte à grammaire 'vraagzinnen en vraagwoorden'

Slide 15 - Tekstslide

grammatica: 
ik kan vraagzinnen
herkennen in een tekst en gebruiken
Doel bereikt?

Slide 16 - Tekstslide

SO unité 15
vocabulaire: 
Ik kan woorden die te maken hebben met tijdseenheden en hoeveelheden correct vertalen (FN)

Klaar? afmaken:
  • Boîte à grammaire 'vraagzinnen en vraagwoorden'
  • Learnbeat 'vraagzinnen/ vraagwoorden'

Slide 17 - Tekstslide

Oefentoets

Slide 18 - Tekstslide

Vocabulaire
ik kan woorden die te maken hebben met 
wetenschap en techniek (exid 12), gezondheid (exid 13), het lichaam en kleding (exid 14), tijdseenheden en hoeveelheden (exid 15) correct vertalen (FN)

Slide 19 - Tekstslide

15 zinnen. Vertaal het vetgedrukte woord:

Ma soeur porte toujours des vêtements à la mode

Slide 20 - Open vraag

5 zinnen. Vertaal de complete zin.
Cette chanteuse a une très belle voix.

Slide 21 - Open vraag

Grammaire
ik kan het bezittelijk voornaamwoord gebruiken in het Frans

Slide 22 - Tekstslide

Il aime beaucoup (zijn) _____________ jardin (m). Il est beau.
A
mon
B
ta
C
son
D
leur

Slide 23 - Quizvraag

Grammaire
ik kan het aanwijzend voornaamwoord gebruiken in het Frans

Slide 24 - Tekstslide

4 Je ne vais jamais dans _________________ centre (m) commercial. Il est trop loin.
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 25 - Quizvraag

Grammaire
ik kan het bijvoeglijk naamwoord gebruiken in het Frans

Slide 26 - Tekstslide

2 (nouveau) Et quand il pleut, nous préférons aller au ___________ musée ____________ avec Lara.
A
nouveau musée
B
musée nouveau
C
nouvelle musée
D
musée nouvelle

Slide 27 - Quizvraag

Grammaire
ik kan de ontkenning gebruiken in het Frans

Slide 28 - Tekstslide

Maak de zin ontkennend:
1 Nous allons à la plage. (nooit)

Slide 29 - Open vraag

Grammaire
ik kanvraagzinnen maken in het Frans

Slide 30 - Tekstslide

Maak vragend:
Pierre a fini ses devoirs.

Slide 31 - Woordweb

_________________________ est-ce que tu fais du sport ? - Je fais du sport le lundi et le mercredi.
A
Pourqoui
B
Quand
C
D
Qu'est-ce que

Slide 32 - Quizvraag

nog vragen?

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide