Paragraaf 5.4: Het ontstaan van staten (deel 1)

Huiswerk nakijken
Maak de vragen van het artikel over de kruistochten. + Opdracht 9 t/m 13 van §5.3.


1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Huiswerk nakijken
Maak de vragen van het artikel over de kruistochten. + Opdracht 9 t/m 13 van §5.3.


Slide 1 - Tekstslide

§5.4 Het ontstaan van staten (deel 1)

Slide 2 - Tekstslide

Hoe zat het ook alweer?
Sleep de onderstaande begrippen bij de juiste omschrijving.
Begrippen
Omschrijving
Stelde de inquisitie in.
Leefde soms als een rijk man.
Geloofde iets anders dan de officiële kerk.
Gaf volgens christenen het goede voorbeeld.
Jezus
Ketter
Monnik
Paus

Slide 3 - Sleepvraag

Wat gebeurt op deze bron?

Gebruik in je antwoord het begrip: ketterij.

Slide 4 - Open vraag

1. Door de kruistochten nam het contact tussen Europa en de                              wereld toe.
2. Het doel van de kruistocht was om de stad                                 te heroveren op de moslims.
3. Deze stad was volgens het middeleeuwse denken het middelpunt van de                                         .
4. In het jaar 1095 riep de                      op tot een kruistocht.
5. Na de eerste kruistocht stichtten sommige kruisvaarders                                     in het Midden-Oosten. 
6. Europeanen maakten kennis met nieuwe producten en kennis, zoals                                                                     en                                                        .
islamitische
wereld
kruisvaardersstaten
zijde
paus
Jeruzalem
Arabische cijfers

Slide 5 - Sleepvraag

Slide 6 - Tekstslide

Donkere Eeuwen
Vroege middeleeuwen = koning zwak:
-> Weinig geld in omloop. 😓

Edelen nodig voor oorlog te kunnen voeren. ⚔️
-> In ruil daarvoor een stuk land + 
     inkomsten (leenstelsel).

Slide 7 - Tekstslide

Donkere Eeuwen
Vroege middeleeuwen = koning zwak:
-> Weinig geld in omloop.

Edelen nodig voor oorlog te kunnen voeren.
-> In ruil daarvoor een stuk land + 
     inkomsten (leenstelsel).
Het is tijd voor verandering!

Slide 8 - Tekstslide

De agrarisch-stedelijke samenleving
Er veranderde veel door de komst van steden en een geldeconomie

Koningen hadden weinig macht in steden. 
Dit losten ze op op twee manieren:



 

2. Boeren hun pacht in 
    geld laten betalen. 
1. Belasting heffen in 
    steden 

Slide 9 - Tekstslide

Vorsten profiteerden van de rijkdom van steden.

Slide 10 - Tekstslide

Probleem opgelost
Opkomst van handel en steden = Meer geld in omloop. 💸
-> Meer belastingen heffen.

Waarvoor?
  • Ambtenaren en huurlingen. 👨‍⚖️

Gevolg: Koningen minder afhankelijk 
                 van de adel. 🤴

Slide 11 - Tekstslide

Huurleger: Vechten voor geld.
Ambtenaren: Werken voor het bestuur in ruil voor geld.

Slide 12 - Tekstslide

Paus: Hoogste baas van de katholieke kerk.
Vorsten: De politieke leiders van gebieden.

Slide 13 - Tekstslide

Het bestuur in de steden
De komst van een geldeconomie had twee gevolgen voor het bestuur in steden:
  1. Vorsten huurden ambtenaren in die hun hielpen bij het besturen van de stad. 
  2. Vorsten konden oorlog voeren met een huurleger

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Ruzie tussen paus en vorsten 
Vorsten en pausen hadden een conflict over wie bisschoppen mocht benoemen. 




Waarom wilden vorsten bisschoppen als bestuurders?
Bisschoppen mochten niet trouwen, dus kregen geen kinderen 
 → Dus na hun dood kreeg de vorst zijn 
       leen terug
Waarom wilde de paus dat niet?
Paus was de baas van de kerk, dus de baas van de bisschoppen.
Niet de vorst!

Slide 16 - Tekstslide

Oftewel...
Vroege middeleeuwen
Late middeleeuwen
Vorsten reisden rond

Vorsten besturen vanuit 1 plaats (centralisatie)
Overal andere wetten en regels
Overal dezelfde wetten en belastingen (staatsvorming)
= LEENSTELSEL
= Centraal bestuur

Slide 17 - Tekstslide

Opdrachten maken (hw)
Wat? Opdracht 1 t/m 7 van §5.4 
           (niet nakijken). 
Hoe? Individueel.
Hulp? Buurman/-vrouw of docent.
Tijd? 6 minuten (check).
Klaar? Maak opdracht 8 t/m 10 van §5.4.



timer
6:00

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide