Bloedglucose en insuline

LE 5 theorie verpleegtechnische vaardigheden.
Week 1
Bloedglucose waarde prikken
Insuline injecteren
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

LE 5 theorie verpleegtechnische vaardigheden.
Week 1
Bloedglucose waarde prikken
Insuline injecteren

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programma
Leerdoelen
Voorkennis 
Kennis overdracht onderwerpen
Opdracht 
Evaluatie
Vooruitblik

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Kan aan het einde van de les tenminste 4 redenen benoemen wat een indicatie kan zijn voor het meten van de bloedglucose waarde
Kan aan het einde van de les tenminste 4 aandachtspunten/complicaties benoemen bij het meten/prikken van de bloedglucosewaarde
Kan aan het einde van de les benoemen en uitleggen waar je het beste de capillaire vingerprik kan afnemen.

Kan aan het einde van de les 4 aandachtspunten benoemen bij het toedienen van insuline s.c
Kan aan het einde van de les 3 complicaties benoemen die kunnen voorkomen bij het toedienen van insuline 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is hypoglykemie ?

Slide 4 - Woordweb

Er kan een situatie ontstaan waarin een te sterke, en vooral te snelle, bloedglucosedaling plaatsvindt. Het bloed bevat dan te weinig glucose en te veel insuline. De bloedglucosewaarde is minder dan 4 mmol/l. Er is dan sprake van een hypoglykemie, ook wel hypo genoemd.
Een oorzaak van hypoglykemie kan zijn.......
A
te veel insuline ingespoten of opgenomen
B
braken
C
te weinig insuline ingespoten of opgenomen
D
alcoholgebruik

Slide 5 - Quizvraag

  • te veel insuline ingespoten of opgenomen, waardoor te veel glucose uit het bloed is gehaald;
  • op verkeerde tijden insuline ingespoten;
  • niet of niet tijdig eten na het spuiten van insuline. Door onvoldoende te eten is het glucosegehalte in het bloed al laag, terwijl er wel voldoende insuline is gespoten;
  • braken, waardoor de voedselopname onvoldoende kan zijn;
  • meer lichamelijke inspanning dan gebruikelijk, waardoor de cellen meer glucose opnemen;
  • alcoholgebruik, dit kan de glucosewaarde in het bloed snel verlagen;
  • verschillende in- en uitwendige factoren die invloed hebben op de insulinebehoefte, zoals infecties, operaties, stress, veranderingen in de voeding en wijzigingen in de levensgewoonten.
Welke symptomen passen bij een hypoglykemie?

Slide 6 - Open vraag

Het lichaam reageert op een daling van de bloedglucose door hormonen te produceren, voornamelijk adrenaline. De zorgvrager gaat hierdoor bijvoorbeeld transpireren en krijgt hartkloppingen. De hersenen werken niet goed meer als de bloedglucose onder een bepaalde waarde komt

hartkloppingen en transpireren;
bleekheid;
hoofdpijn;
moeheid;
beven, trillen, duizeligheid;
een sterk hongergevoel;
geeuwen;
wazig zien;
wisselend humeur (opgewonden, geïrriteerd, afwezig).

  • Soms kan de zorgvrager niet goed meer praten en stribbelt hij tegen als anderen hem willen helpen. Dit gedrag is een gevolg van de hypo en wordt ten onrechte weleens verward met dronkenschap.
Wat is hyperglykemie?

Slide 7 - Woordweb

Een hyperglykemie, een ontregeling van de bloedglucosewaarde, is het tegenovergestelde van een hypoglykemie. Er is sprake van een tekort aan insuline, waardoor er te veel glucose in het bloed zit
Een oorzaak van hyperglykemie kan zijn?
A
Te weinig eten
B
Ziekte/koorts
C
stress
D
Te lage dosis insuline

Slide 8 - Quizvraag

Een hyperglykemie heeft verschillende oorzaken:
de dosis insuline is te laag (of niet goed opgenomen) in verhouding tot de behoefte daaraan, een zorgvrager heeft meer insuline nodig ten opzichte van de voeding die hij gebruikt of omdat hij te weinig beweegt;
door te veel voeding of voeding op onregelmatige momenten komt er te veel glucose in het bloed, terwijl de insuline niet daarop is afgestemd;
er is sprake van een stresstoestand;
er is sprake van een ziekte die gepaard gaat met koorts, en dus met een stijging van glucose in het bloed;
er is sprake van een geleidelijke toename van de diabetes;
bepaalde medicijnen kunnen de insuline tegenwerken
Welke symptomen passen bij een hyperglykemie

Slide 9 - Open vraag

Symptomen die kunnen voorkomen bij een hyperglykemie zijn:

  • veel urineren en dorst;
  • droge tong;
  • moeheid, slaperigheid;
  • de adem ruikt naar aceton;
  • diepe ademhaling;
  • pijn in de bovenbuik.
  • Als de bloedsuiker langere tijd hoog blijft, kan de zorgvrager ook last hebben van moeheid, jeuk en infecties. Bij een erg hoge bloedglucose kan de zorgvrager last krijgen van sufheid en braken. De adem kan naar aceton ruiken
De bloedglucosewaarde kun je op meerdere manieren meten:

Capillair ( haarvaatje) Vingerprik
Veneus Plasma ( uit vene) (labaratorium)
extracellulair vocht ( onderhuids weefsel) = bij continu meting



Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Indicaties
Diagnose diabetes mellitus te stellen.
Om te controleren hoe de bloedglucosewaarden reageren op de behandeling met insuline
Als evaluatie van de behandeling.
Bij het gebruik van medicijnen die de bloedglucosewaarde beïnvloeden. 
Voorbereiding pre operatief
Bij risico op zwangerschapsdiabetes.
Bij verdenking of voorkoming van ontregeling zoals hypo- en hyperglykemie.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geschikte plekken
Zijkant van de top van de ring-, middelvinger of pink. 
Kies bij voorkeur de middel- of ringvinger.

Ontzie de wijsvinger en duim. 
De zijkant van de vingertop is het minst pijnlijk. (tastzenuw)

Verband tussen dieper prikken en pijnbeleving van de cliënt*.

Prik bij baby’s bij voorkeur in de zijkanten van de hiel


Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Alternative Site Testing (AST)
De (voorkant) arm of (voorkant) bovenbeen
 Bij mensen met prikangst en mensen die last hebben van pijnlijke vingers = minder gevoelig
 Nadeel = bloedglucosewaarde gemeten wordt zoals die een half uur eerder was.
Veel minder onderhuidse bloedvaatjes zijn dan in de vingers.


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vaak meten? = afhankelijk van
De persoonlijke situatie van de cliënt
Het type diabetes
De behandeling
Leeftijd en leefstijl (bewegen en voeding)
Bij symptomen hyper/hypo

Soms dagcurve bijhouden 1 tot 8 keer per dag

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aandachtspunten
Hygiëne.. 
Onjuiste meetuitslagen zijn meestal het gevolg van onzorgvuldige meten
Zorgverlener: was en droog of desinfecteer de handen met handalcohol vóór het prikken van de cliënt*.
Cliënt: was de handen met bij voorkeur warm water en zeep. Laat de handen goed drogen**. Gebruik geen ontsmettingsmiddel. Dit maakt de meting onbetrouwbaar.
Gebruik de tweede druppel bloed om de meting uit te voeren (zorgverlener)
Als de cliënt de meting uitvoert: gebruik de eerste druppel tenzij......
Voorkom stuwing bij het verkrijgen van een bloeddruppel.


Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Complicaties
Moeilijk om een goede bloeddruppel te krijgen. 
(koude handen of slechte doorbloeding)
Warm water of warme doek!
Arm af laten hangen vanuit liggende positie

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nog even dit
Draag handschoenen
Lees gebruikersinstructie
Let op veiligheid (denk aan naaldencontainer/prikincident)
Sluit een koker met teststrips direct nadat je er een teststrip hebt uitgehaald

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weten jullie nog over injecteren in het algemeen?

Slide 19 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Aandachtspunten
Bewaar pen in gebruik op kamertemperatuur
1 maand houdbaar (noteer op pen)
bij minder dan 12 IE troebele(!) insuline in de insulinepatroon, een nieuwe pen 
Wissel de injectieplaats af.
Veilige naalden zijn verplicht om het risico op prikaccidenten te verkleinen.
Desinfecteer de huid bij cliënten met verminderde weerstand
Masseer niet
Laat naald 10 sec zitten
Zwenk troebele insuline
observeer de huid
injecteer langzaam




Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soorten insuline
Insuline is te onderscheiden in soort, insulineprofiel en uiterlijk.
Soort: insuline kan zowel humaan als analoog zijn. Humaan is menselijke insuline en analoog is kunstmatige insuline.
Insulineprofiel: Dit is de snelheid waarmee de insuline werkt. Ook geeft het insulineprofiel aan hoe lang de insuline werkt.
Uiterlijk: Insuline kan helder of troebel zijn. Door toevoeging van eiwit wordt de werkingsduur verlengd, waardoor de insuline troebel wordt. 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opnamesnelheid insuline
De volgende onderdelen hebben invloed op de opnamesnelheid van insuline:
Te diep of te ondiep of te diep injecteren.
Spierpompwerking: .
Een warm bad of de sauna
Het roken van een sigaret vertraagt de opname van insuline
Bulten en harde schijven of kuilen van het injectiegebied zorgen ervoor dat de opname van insuline onvoorspelbaar verloopt.
Als humane insuline in de buik wordt gespoten, wordt de insuline twee keer sneller opgenomen dan in het bovenbeen. Bij analoge insuline is de opname snelheid niet afhankelijk van het gebied waar wordt gespoten

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geschikte plekken

Probeer rekening te houden met de injectiegewoonten van de cliënt.

 
gebied rondom de navel 
boven/buitenkant van bovenbeen 
billen 
De bovenarm is minder geschikt injectiegebied. 
Spuit dagelijks op hetzelfde tijdstip in hetzelfde injectiegebied. 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Complicaties
Te veel insuline ingesteld (of te weinig)
Het doseersysteem blokkeert bij het instellen
Te diep of ondiep injecteren


Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De opdracht

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Memorie
WGU groepjes
Zoek de juiste antwoorden bij elkaar
Bespreek samen wat er op de kaartjes staat. 
Maak aantekeningen bij onduidelijkheden
Max 40 minuten
Daarna evalueren en vooruitkijken (blijf ingelogd op lesson-up)
timer
40:00

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kan aan het einde van de les tenminste 4 redenen benoemen wat een indicatie is voor het meten van de bloedglucose waarde
0100

Slide 27 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Kan aan het einde van de les tenminste 4 aandachtspunten/complicaties benoemen bij het meten/prikken van de bloedglucosewaarde
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Poll

Deze slide heeft geen instructies


Kan aan het einde van de les benoemen en uitleggen waar je het beste de capillaire vingerprik kan afnemen.
Duim/wijsvinger
middelvinger
ringvinger
Aan de zijkant van de vinger
maakt niet uit welke vinger

Slide 29 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Kan aan het einde van de les 4 aandachtspunten benoemen bij het toedienen van insuline s.c

Slide 30 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Kan aan het einde van de les 3 complicaties benoemen die kunnen voorkomen bij het toedienen van insuline

Slide 31 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Volgende week
· Zuurstof toedienen via verschillende methodes;
Maak de verwerkingsoprdachten in Thieme

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies