Lidwoorden - ein/eine - Bezittelijke Voornaamwoorden
1 / 18
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Frau (v)
Mann (m)
Kind (o)
Kinder (mv)
Combineer het lidwoord met het zelfst.naamwoord
der
die
die
das
ein
ein
eine
keine
Slide 5 - Sleepvraag
Wanneer krijg je achter het bezittelijk voornaamwoord een extra E ?
A
mannelijk / der
B
vrouwelijk / die
C
onzijdig / das
D
meervoud / die
Slide 6 - Quizvraag
Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Was ist sein Name ?
Was ist sein Name ?
A
Was
B
ist
C
sein
D
Name
Slide 7 - Quizvraag
Het bezittelijk voornaamwoord wordt op dezelfde manier vervoegd als "ein"
A
Waar
B
Niet waar
Slide 8 - Quizvraag
LINKS:
sleep het bezittelijk voornaam-
woord
naar de
juiste vertaling
RECHTS:
Sleep de juiste uitgang naar het zelfstandig- naamwoord
mijn
haar
onze
jouw
Läden (mv)
Verkäuferin (v)
Kunde (m)
Slide 9 - Sleepvraag
du
wir
hij
ich
es
Sie
ihr
wer
sie (ev)
sie (mv)
ik
jij
er
zij (ev)
het
wie
u
zij (mv)
jullie
wij
Slide 10 - Sleepvraag
Bezittelijk voornaamwoord
Kies het juiste antwoord.
[onze] ... Lehrerin
Kies het juiste antwoord.
[onze] ... Lehrerin
A
unser
B
unsere
Slide 11 - Quizvraag
Kies het juiste antwoord.
[mijn] ... Vater
[mijn] ... Vater
A
mein
B
meine
Slide 12 - Quizvraag
Bezittelijk voornaamwoord
Wat is de betekenis van 'jouw'?
Wat is de betekenis van 'jouw'?
A
mein / meine
B
dein / deine
C
sein / seine
D
ihr / ihre
Slide 13 - Quizvraag
Dies ist (mijn)…...Buch (o)
A
meine
B
meiner
C
meines
D
mein
Slide 14 - Quizvraag
vertaal het bezittelijk voornaamwoord:
Maaike ist (haar)... Freundin (v).
Maaike ist (haar)... Freundin (v).
A
meine
B
seine
C
ihre
D
eure
Slide 15 - Quizvraag
vertaal het bezittelijk voornaamwoord:
Ist das ( uw).... Fahrrad (o)?
Ist das ( uw).... Fahrrad (o)?
A
ihr
B
Ihre
C
ihre
D
Ihr
Slide 16 - Quizvraag
Vervoeg het bezittelijk voornaamwoord:
Er ist (mijn)…...Vater (m)
Er ist (mijn)…...Vater (m)
A
meine
B
meiner
C
meines
D
mein
Slide 17 - Quizvraag
vertaal het bezittelijk voornaamwoord
Das sind (onze) .... Eltern (mv)
Das sind (onze) .... Eltern (mv)
A
meine
B
dien
C
ihre
D
unsere
