NIG-Hoofdstuk 14

heel veel
heel + adjectief
heel + substantief
veel + werkwoord
heel + veel + substantief
veel + te + adjectief
veel + adjectief
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBeroepsopleiding

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

heel veel
heel + adjectief
heel + substantief
veel + werkwoord
heel + veel + substantief
veel + te + adjectief
veel + adjectief

Slide 1 - Tekstslide

heel veel
heel + adjectief
heel + substantief
veel + werkwoord
heel + veel + substantief
very
entire / whole
a lot
way too
veel + te + adjectief
veel + adjectief
much
 very much

Slide 2 - Tekstslide

heel veel
een heel jaar
heel mooi 
heel + adjectief
heel + substantief
veel + werkwoord
heel + veel + substantief
very
entire / whole
a lot
way too
veel + te + adjectief
veel + adjectief
much
 very much

Slide 3 - Tekstslide

heel veel
veel gedaan
een heel jaar
heel mooi 
heel + adjectief
heel + substantief
veel + werkwoord
heel + veel + substantief
very
entire / whole
a lot
veel te goedkoop
way too
veel + te + adjectief
veel + adjectief
much
 very much

Slide 4 - Tekstslide

heel veel
heel veel taart
veel gedaan
een heel jaar
heel mooi 
heel + adjectief
heel + substantief
veel + werkwoord
heel + veel + substantief
very
entire / whole
a lot
veel te goedkoop
way too
veel + te + adjectief
veel goedkoper
veel + adjectief
much
 very much

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

inschrijven
speciaal
conditie
waarschijnlijk
meedoen
gewicht

Slide 7 - Tekstslide

judo
schoon-springen
gewicht-heffen
honkbal
waterpolo
korfbal
boog-schieten
turnen
boksen
wielrennen
schermen
voetbal

Slide 8 - Sleepvraag

judo
schoon-springen
gewicht-heffen
honkbal
waterpolo
korfbal
boog-schieten
turnen
boksen
wielrennen
schermen
voetbal

Slide 9 - Sleepvraag

Johan Cruijff
Steven Berghuis
Ruud Gullit
honkbal
Arjen Robbe
korfbal
boog-schieten
turnen
Virgil van Dijk
wielrennen
schermen
voetbal

Slide 10 - Sleepvraag

Slide 11 - Tekstslide

sprinten
roeien
badminton
honkbal
handbal
boksen
wielrennen
paardrijden
schermen
voetballen
turnen
gewichtheffen
basketbal / korgbal
vechtsport / judo
vechtsport / ?
schietsport
boogschieten
hardlopen
zeilen
volleybal
zwemmen
tennis
tafeltennis

Slide 12 - Tekstslide

indirecte rede
direct
indirect
onzekerheid 
&
gesloten vraag
statement
open vraag

Slide 13 - Tekstslide

indirecte rede
De bananen zijn krom.
Zijn de bananen krom?
Waarom zijn de bananen krom?
direct
indirect
onzekerheid 
&
gesloten vraag
statement
open vraag

Slide 14 - Tekstslide

indirecte rede
Hij zegt dat de bananen krom zijn.
Hij vraagt of de bananen krom zijn.
Hij vraagt waarom de bananen krom zijn.
De bananen zijn krom.
Zijn de bananen krom?
Waarom zijn de bananen krom?
direct
indirect
onzekerheid 
&
gesloten vraag
statement
open vraag

Slide 15 - Tekstslide

indirecte rede
Hij zegt dat de bananen krom zijn.
Hij vraagt of de bananen krom zijn.
Hij vraagt waarom de bananen krom zijn.
De bananen zijn krom.
Zijn de bananen krom?
Waarom zijn de bananen krom?
Hij zegt dat het lukt.
Hij wil dat het lukt.
Hij hoopt dat het regent.
Hij belooft dat hij komt.
Hij zorgt dat het af is.
Hij weet dat het af is.
direct
indirect
onzekerheid 
&
gesloten vraag
statement
open vraag

Slide 16 - Tekstslide

indirecte rede
Hij zegt dat de bananen krom zijn.
Hij vraagt of de bananen krom zijn.
Hij vraagt waarom de bananen krom zijn.
De bananen zijn krom.
Zijn de bananen krom?
Waarom zijn de bananen krom?
Hij zegt dat het lukt.
Hij wil dat het lukt.
Hij hoopt dat het regent.
Hij belooft dat hij komt.
Hij zorgt dat het af is.
Hij weet dat het af is.
direct
indirect
onzekerheid 
&
gesloten vraag
statement
open vraag

Slide 17 - Tekstslide

indirecte rede
Hij zegt dat de bananen krom zijn.
Hij vraagt of de bananen krom zijn.
Hij vraagt waarom de bananen krom zijn.
De bananen zijn krom.
Zijn de bananen krom?
Waarom zijn de bananen krom?
Hij probeert of het lukt.
Hij vraagt of het lukt.
Hij kijkt of het regent.
Hij wil weten of het regent.
Hij zegt dat het lukt.
Hij wil dat het lukt.
Hij hoopt dat het regent.
Hij belooft dat hij komt.
Hij zorgt dat het af is.
Hij weet dat het af is.
direct
indirect
onzekerheid 
&
gesloten vraag
statement
open vraag

Slide 18 - Tekstslide

indirecte rede
Hij zegt dat de bananen krom zijn.
Hij vraagt of de bananen krom zijn.
Hij vraagt waarom de bananen krom zijn.
De bananen zijn krom.
Zijn de bananen krom?
Waarom zijn de bananen krom?
Hij probeert of het lukt.
Hij vraagt of het lukt.
Hij kijkt of het regent.
Hij wil weten of het regent.
Hij zegt dat het lukt.
Hij wil dat het lukt.
Hij hoopt dat het regent.
Hij belooft dat hij komt.
Hij zorgt dat het af is.
Hij weet dat het af is.
Weet u waarom het regent?
hij vraagt hoelang het duurt.
Hij weet niet hoe laat het is.
Hij wil weten wat er gebeurt.
direct
indirect
onzekerheid 
&
gesloten vraag
statement
open vraag

Slide 19 - Tekstslide

  1. Gaat het vandaag regenen?
  2. Hoe laat vertrekt de trein?
  3. Welke magnetron heeft de meeste mogelijkheden?
  4. Waarom vertrekt de trein niet?
  5. Wordt het pakket vandaag bezorgd?
  6. Is er beter weer voorspeld?
  7. Heeft u deze broek ook in het groen?
  8. Komt zij uit Spanje?
  9. Hoe laat is het?
  10. Is er nog koffie?


Indirecte rede
 herhaling
Maak van de vragen een zin.
Voorbeeld:
Zijn er nog koekjes?
Weet je of er nog koekjes zijn?

Slide 20 - Tekstslide

Bedenk een zin of vraag bij de afbeelding. 
Gebruik de gegeven woorden.
Reflexieve werkwoorden herhaling

Slide 21 - Tekstslide

Bedenk een zin of vraag bij de afbeelding. 
Gebruik de gegeven woorden.
Reflexieve werkwoorden herhaling

Slide 22 - Tekstslide

Bedenk een zin of vraag bij de afbeelding. 
Gebruik de gegeven woorden.
Reflexieve werkwoorden herhaling

Slide 23 - Tekstslide

Bedenk een zin of vraag bij de afbeelding. 
Gebruik de gegeven woorden.
Reflexieve werkwoorden herhaling

Slide 24 - Tekstslide

Bedenk een zin of vraag bij de afbeelding. 
Gebruik de gegeven woorden.
Reflexieve werkwoorden herhaling

Slide 25 - Tekstslide

Bedenk een zin of vraag bij de afbeelding. 
Gebruik de gegeven woorden.
Reflexieve werkwoorden herhaling

Slide 26 - Tekstslide

Bedenk een zin of vraag bij de afbeelding. 
Gebruik de gegeven woorden.

Slide 27 - Tekstslide

0

Slide 28 - Video

timer
15:00
Olympische Spelen
Olympische Spelen

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

zullen
opdracht 7

Zal ik spaghetti carbonara maken?


Ik zal spaghetti carbonara maken


Ze zal wel spaghetti carbonara gemaakt hebben.
Voorstel
Belofte
Waarschijnlijkheid

Slide 31 - Tekstslide

zullen - waarschijnlijkheid
één werkwoord
Ze komt nog. →
Ze zal nog wel komen.
twee werkwoorden
Ze kan het adres wel vinden. → 
Ze zal het adres wel kunnen vinden.
perfectum
Ze heeft te veel gegeten. → 
Ze zal wel te veel gegeten hebben.
Voorstel
Zal ik spaghetti carbonara maken?
Belofte
Ik zal spaghetti carbonara maken
Waarschijnlijkheid
Ze zal wel spaghetti carbonara gemaakt hebben.

Slide 32 - Tekstslide

zullen - waarschijnlijkheid
één werkwoord
Ze komt nog. →
Ze zal nog wel komen
twee werkwoorden
Ze kan het adres wel vinden. → 
Ze zal het adres wel kunnen vinden.
perfectum
Ze heeft te veel gegeten. → 
Ze zal wel te veel gegeten hebben.
Voorstel
Zal ik spaghetti carbonara maken?
Belofte
Ik zal spaghetti carbonara maken
Waarschijnlijkheid
Ze zal wel spaghetti carbonara gemaakt hebben.

Slide 33 - Tekstslide

1. presens + tijdsaanduiding (standaard)
Je vertelt over een tijd die nog moet komen.
2. werkwoord gaan + infinitief 
3. werkwoord zullen + infinitief 
Je vertelt over een plan of een intentie.
Het gaat bijna zeker gebeuren. Formele context.

Slide 34 - Tekstslide

Komende zondag werk ik van 10.30 uur tot 14.00 uur.
Volgende week trouwt mijn broer. 
In augustus word ik 50.
Wat doe jij...
morgen?
volgende week?
na de feestdagen?
1. presens + tijdsaanduiding (standaard)
Je vertelt over een tijd die nog moet komen.

Slide 35 - Tekstslide

2. werkwoord gaan + infinitief 
Mark gaat biologie studeren.
Mijn broer gaat trouwen.
Ik ga mijn 60ste verjaardag vieren.
Je vertelt over een plan of een intentie.
Wat doe jij...
morgen?
volgende week?
na de feestdagen?

Slide 36 - Tekstslide

3. werkwoord zullen + infinitief 
De voorstelling zal om acht uur precies beginnen. 

Volgend jaar zal mijn broer trouwen.
Ik zal mijn verjaardag vieren.
Het gaat bijna zeker gebeuren. Formele context.
Wat doe jij...
morgen?
volgende week?
na de feestdagen?

Slide 37 - Tekstslide

1. presens + tijdsaanduiding (standaard)
Je vertelt over een tijd die nog moet komen.
2. werkwoord gaan + infinitief 
3. werkwoord zullen + infinitief 
Je vertelt over een plan of een intentie.
Het gaat bijna zeker gebeuren. Formele context.

Slide 38 - Tekstslide

Komende zondag werk ik van 10.30 uur tot 14.00 uur.
1. presens + tijdsaanduiding (standaard)
Je vertelt over een tijd die nog moet komen.
2. werkwoord gaan + infinitief 
Mijn broer gaat trouwen.
3. werkwoord zullen + infinitief 
De voorstelling zal om acht uur precies beginnen. 

Je vertelt over een plan of een intentie.
Het gaat bijna zeker gebeuren. Formele context.

Slide 39 - Tekstslide

2. werkwoord gaan + infinitief 
Mark gaat biologie studeren.
Mijn broer gaat trouwen.
Ik ga mijn 60ste verjaardag vieren.
Je vertelt over een plan of een intentie.

Slide 40 - Tekstslide

3. werkwoord zullen + infinitief 
De voorstelling zal om acht uur precies beginnen. 

Volgend jaar zal mijn broer trouwen.
Ik zal mijn verjaardag vieren.
Het gaat bijna zeker gebeuren. Formele context.

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

aanstaande...
afgelopen
binnenkort
dan
eergisteren
... geleden
gisteren
komende ...
morgen
nu
op dat moment
op dit moment
ooit
over ...
overmorgen
straks
tegenwoordig
toen
vandaag
voorbij
vorige ...
vroeger

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide


Maak aantekeningen van wat je ziet.

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

uitspraak oe - u - uu

Slide 47 - Tekstslide

  • Taaltempo 12
  • Vraag iemand om informatie over sport: een sportschool, welke sport leuk is, of je die sport ook in jouw woonplaats kunt doen. OF Bel de sportschool en vraag welke mogelijkheden er zijn voor jou, wat een abonnement kost etc.

Slide 48 - Tekstslide

huiswerk
www.coutinho.nl
Zullen – waarschijnlijkheid
Futurum
nieuwe woorden gebruiken

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Tekstslide

Slide 51 - Tekstslide